Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Descartes

betekenis & definitie

(Lat.: Cartesius), René, Frans filosoof en wiskundige, 31.3.1596 La Haye (Touraine), ♱11. 2.1650 Stockholm; uit een adellijk geslacht. Descartes bezocht de jezuïetenschool in La Flèche.

Na enige jaren krijgsdienst en enkele grote reizen leefde hij vervolgens van 1628-49 zeer teruggetrokken op verschillende plaatsen in Nederland (o.a. te Amsterdam), waar hij ook zijn hoofdwerken schreef. Descartes kwam echter in conflict met orthodoxe theologen, o.a. G.Voetius; in Utrecht werd zijn leer als atheïstisch verboden. In 1649 ging Descartes op dringend verzoek van koningin Christina van Zweden naar Stockholm, waar hij overleed; 16 jaar later werd zijn lijk in Parijs bijgezet.Descartes is een van de eerste en voornaamste vertegenwoordigers van het wetenschappelijke rationalisme dat de filosofie van de 17e eeuw goeddeels beheerste. Mede door de heldere stijl van zijn wijsgerige werken, verkreeg hij op het filosofisch denken in Europa een geweldige invloed; niet alleen rationalisten zoals »Spinoza en Leibniz zijn als zijn leerlingen te beschouwen, maar ook een empirist als Locke.

Descartes was in zijn geschriften zeer voorzichtig en diplomatiek en vermeed conflicten met de officiële instanties. Zijn leuze was larvatus prodeo (Lat., gemaskerd ga ik voort). De wijsbegeerte dient volgens Descartes niet slechts allesomvattend te zijn, maar ook,haar oorsprong in de rede te hebben. Voor de uitwerking van deze gedachte ontleende hij de methode aan de wetenschap, met name aan de analytische meetkunde. Derhalve dient ook de wijsbegeerte te vragen, wat gegeven is, en wat te bewijzen valt.

1.Het wijsgerig gegevene is de denkende geest. Bij deze geest onderscheidt Descartes inhoud en activiteit: a. de inhoud van de geest zijn de ideeën en de oordelen; zij zijn naar hun oorsprong al of niet ingeboren, naar hun betrekking tot de denkende activiteit al of niet present, en naar hun relatie tot datgene waaromtrent zij oordelen zijn, al of niet waar; b. onafhankelijk van de ideeën is er bovendien een weten omtrent eigen activiteit, nl. het zelfbewustzijn. Nu kan men de waarheid van alle ideeën betwijfelen, maar die van het zelfbewustzijn niet. Daarom is, volgens Descartes, het uitgangspunt van de wijsbegeerte in het zelfbewustzijn te vinden. Wat wij ook denken, wij kunnen niet twijfelen aan het feit dat wij denken, omdat deze twijfel nog een denken is. Wie methodisch alles betwijfelt, haalt daaruit één onbetwijfelbare waarheid: dubito ergo cogito (ik twijfel, dus ik denk); en daar denken zijn insluit, kan Descartes verder beweren: cogito ergo sum (ik denk, dus ik ben).
2.Vervolgens rijst de vraag waaraan deze evidente waarheid: ik denk dus ik ben, als waar wordt herkend. Descartes antwoordt: aan het feit dat cogito ergo sum een idea praesens et aperta is, d.w.z. een idee die helder en duidelijk is. Helderheid en duidelijkheid van onze ideeën vormen dus het criterium van hun waarheid. Welke andere ideeën beschikken nog over deze hoedanigheid? Eerst en vooral, volgens Descartes, de gedachte van het bestaan van God. Wij hebben, meent hij een helder en duidelijke gedachte van de volmaaktheid. Wij zijn zelf niet de grond van deze idee, anders hadden wij ons ook de volmaaktheid gegeven en volmaaktheid hebben wij niet. Dus komt de gedachte van de volmaaktheid uit een wezen dat zelf volmaakt is: God bestaat (cartesiaans godsbewijs). Een verdere heldere en duidelijke gedachte is het begrip van de uitgebreidheid. De uitgebreidheid is volgens Descartes het essentiële kenmerk van de stof, aangezien de begrippen van al de andere hoedanigheden die meestal aan de stof worden toegeschreven (vorm, hardheid, kleur enz.) niet helder en duidelijk zijn. Hieruit volgt dat het menselijk wezen samengesteld is uit twee onafhankelijke substanties: het bewustzijn (of de ziel) en het lichaam, dat tot uitgebreidheid te herleiden is. In feite aanvaardt Descartes toch een zekere wisselwerking, die hij in een bepaald punt van het lichaam lokaliseert: de pijnappelklier. De gedachte van deze wisselwerking is echter onduidelijk en duister in zijn uitwerking.

Als wiskundige is Descartes vooral bekend door zijn Géométrie. Het eerste deel handelt over problemen die men kan construeren met cirkels en rechte lijnen alleen, alsmede over enige toepassingen van de algebra op de meetkunde; het tweede deel gaat over de natuur van de kromme lijnen (vlakke meetkundige plaatsen, vergelijking van de hyperbool); het derde deel geeft de constructie van problemen van de derde graad of nog hoger (o.a. zijn folium, Descartes, folium van). Descartes bood een nieuwe oplossing van vierdemachtsvergelijkingen en voerde de notatie x, y, z voor de onbekenden en a, b, c.enz. voor de bekenden in. Ook gaf hij een polyederstelling, die pas in 1860 werd gepubliceerd, toen zij reeds op naam van L.Euler was gesteld (polyeder). Ook op de natuuren de geneeskunde heeft Descartes grote invloed gehad. Zijn rationalisme blijkt zeer scherp uit zijn stelling dat de natuurwetenschap axiomatisch opgebouwd moet worden, d.w.z. dat uit één hoogste, intuïtief zeker principe alle natuurwetten afgeleid moeten worden.

Werken: Regulae ad directionem ingenii (uitg. 1701), Discours de la méthode (1637), Géométrie (3 dln. 1637), Meditationes de prima philosophia (1641), Principiaphilosophiae (1644), Traité des passions de l’âme (1649). Uitgave: Oeuvres complètes, door Ch. Adam en P.Tannery (12 dln. 1897—1913).

Litt. E.Cassirer, Descartes (1939); L. Brunschvicg, Descartes et Pascal (1945); J.Laporte, Le rationalisme de Descartes (1945); J.P.Sartre, Descar); L.J.Beck, The method of Descartes (1952); M.Guéroult, Descartes selon l’ordre des raisons (2 dln. 1954); A.Cresson, Descartes, sa vie, son oeuvre, avec un exposé de sa philosophie (1962); F. Alquié, Descartes (1963); G.Schmidt, Aufklarung und Metaphysik (1965); P.van der Hoeven, Descartes (1972).