[Eng., verklaring van de rechten], Engels staatsstuk, dat door de beide Huizen van het parlement op 13.2.1689 aangenomen werd. Hierbij werd de Engelse troon, die na de vlucht van Jacobus II vacant was, opgedragen aan Willem III en zijn gemalin Maria Stuart, de oudste dochter van de gevluchte Jacobus.
De Déclaration of Rights verbond aan deze gezamenlijke verheffing tot koning en koningin een aantal voorwaarden, zodat mede door haar aanvaarding de constitutionele monarchie nader gestalte kreeg. Een uitvoerige preambule somde de onwettige en willekeurige daden van de laatste koning op en stelde vervolgens, dat deze daden, na een desbetreffend parlementair votum, tot ’skonings afstand moesten leiden. Vervolgens bevestigde de Déclaration een aantal rechten, zowel van de individuele burger, o.a. het recht van petitie, als van het parlement, o.a. deparlementaire onschendbaarheid; zij bevatte een aantal regels ter verhoging van de rechtszekerheid, zoals de onafzetbaarheid van de rechters, het verbod om buitensporige boeten en/of excessieve (wrede) andere straffen op te leggen. Onder nadere bevestiging van de Test Act (1673), die benoeming van rooms-katholieke staatsdienaren verbood, werd de positie van de nieuwe koning vastgesteld en voorts bepaald, dat hij geen belastingen mocht heffen en evenmin een staand leger in vredestijd mocht houden zonder voorafgaande goedkeuring van het parlement. De koning werd bovendien het recht onthouden de uitvoering van de wet te schorsen of gehele of gedeeltelijke dispensatie te verlenen. De uitvoerende macht werd de koning opgedragen, terwijl zijn ministers dienaangaande aan het parlement verantwoording schuldig zouden zijn. De Declaration of Rights werd na de officiële kroning van Willem en Maria (21 apr.) bevestigd in een wet, de »Bill of rights, die bovendien de erfopvolging in de protestantse lijn regelde.
Litt. J.A.R.Marriott, Crisis of English liberty (1929).