(daverde, heeft gedaverd),
1. trillen, schudden;
2. een zwaar, dof, weerklinkend en verstervend geluid voortbrengen, dreunen: de grond daverde van de schok; een daverend geluid; de zaal daverde van het applaus; een daverend applaus, sterk en algemeen applaus; hij sloeg, vloekte dat het daverde, luid weerklinkend.