Deens schrijver, *19.10.1880 Virring (bij Skanderborg), ♱25.5.1972 Silkeborg. Dam studeerde van 1900-03 geschiedenis, Duits, Latijn en was journalist tot 1913.
Hij debuteerde in 1906, maar kreeg weinig aandacht. Pas in 1934 schreef hij een roman van betekenis; in de jaren vijftig en zestig, toen hij in de 70 was, schreef hij de werken die hem tot één van de belangrijkste moderne schrijvers maken, en waarin hij verwantschap met de modernisten toont. Dam schreef uitstekende streekromans, waarin de mensen, nauw verbonden met natuur en milieu, leven tegen een ethische en religieuze achtergrond. Tevens schreef hij na 1958 filosofisch-biologische essay-achtige novellen over de ontwikkeling van de mensheid in verschillende, ook vóór-menselijke stadia. Zijn mystiek herinnert aan J.V.Jensen, maar Dam gelooft aan een onbekende macht als drijfveer. Hij noemt deze schetsen ‘skilderier’.
In de jaren 1955-71 zijn hem verschillende litteraire prijzen en legaten toegekend.
Werken: verhalen: Mellem de to sper (1906; Tussen twee meren); romans: Så kom det ny brodkorn (1934; Toen kwam het nieuwe broodkoren), Jomfruen og soldaten (1951; De juffer en de soldaat), Dag så lang (1954, Dag zo lang); folkloristische schetsen: Morfars by (1956; Grootvaders stad); memoireschetsen: Min moder og hendes sønner (1969; Mijn moeder en haar zoons), Tidergår (1970; Tijden verlopen); filosofische novellen: Syv skilderier (1962); Vesteuropæeers bekendelser (1963), Menneskelinien (1965), Menneskekår (1967).