Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Cuba

betekenis & definitie

(República de Cuba), republiek in MiddenAmerika, 114524 km2, 9,2 mln. inw. Hoofdstad: La Habana.

De republiek omvat het eiland Cuba (lengte 1290 km, breedte variërend van 70-200 km), het grootste eiland van de Grote Antillen, het eiland Pinos en ca. 1000 kleine eilanden.FYSISCHE

GESTELDHEID

Reliëf en afwatering. Cuba is een deel van een bergketen, die zich, ten dele onder water, uitstrekt vanuit Midden-Amerika naar het noorden van Venezuela. Het vasteland van Cuba is omgeven door eilandengroepen. De archipels langs de noordkust worden aan de noordzijde begrensd door lange koraalriffen (barrièreriffen).

Cuba is grotendeels vlak. De voornaamste gebergten zijn: in het noordwesten de Sierra de los Organos (tot 700 m), een sterk geërodeerd kalksteengebergte; in het noorden het bergland van Habana en Matanzas; in het midden het Escambray Gebergte, tussen de twee ketenen waarvan de Agabama Rivier in zuidelijke richting stroomt; in het oosten de Sierra Maestra, met als hoogste punt 2560 m (Pico Turquino). Het gebergte heeft een kristallijne ondergrond. Ten noordoosten van de Sierra Maestra ligt het Baracoa Gebergte (tot 900 m hoog); naar het noorden nadert het bergmassief de vallei van de Cauto Rivier. Deze is vruchtbaar; in haar delta zijn uitgestrekte moerassen.

Klimaat. Cuba ligt in de tropische luchtstreek, in de gordel van de noordoostpassaat, die een matigende invloed uitoefent. De gemiddelde jaartemperatuur is 25 °C.; er is weinig verschil tussen zomeren wintertemperatuur. De gemiddelde jaarlijkse regenval varieert van 85 cm in het oosten tot 170 cm in Habana. De regentijd duurt van mei tot nov. en wordt gekenmerkt door hevig onweer. Aug., sept. en okt. zijn de maanden van de tropische cyclonen.

Flora. De savannen bedekken een groot deel van Cuba. Wouden, nog maar 10 % van de totale oppervlakte (er is veel bos gekapt om plaats te maken voor suikerrietcultuur) komen vooral voor in Pinar del Rio, Las Villas en in het oosten, het zijn meest pijnbomen.

Fauna. Er zijn geen grote wildsoorten, roofdieren of giftige reptielen. Het water rond Cuba bevat vele waardevolle vissoorten voor consumptie, zeeschildpadden en krokodillen.

DEMOGRAFIE

Algemeen. Jaarlijks neemt de bevolking met ca. 1,6 % toe. Ca. 37 % van de Cubanen is jonger dan 15 jaar. Volgens officiële gegevens bestaat de bevolking voor 73 % uit blanken, voor 12 % uit negers (morenos), en voor 15 % uit kleurlingen (pardos). De taal is Spaans.

Urbanisatie. De bevolkingsdichtheid is 80 per km2. Ca. 60 % van de bevolking woont in de steden; behalve Habana (1,7 mln. inw.) zijn belangrijk: Holguin (422000), Marianao (350000), Santa Clara (332000), Santiago de Cuba (276000), Cienfuegos (226000), Camagüey (197000), Matanzas (160000), Guantónamo (131000).

Godsdienst. De Rooms-Katholieke Kerk heeft de meeste aanhangers. Zowel de regering als de kerk hebben concessies gedaan, die een verhouding deed ontstaan van wederzijdse verdraagzaamheid. De protestanten, ca. 265000 (1962), hebben het moeilijker.

Communicatiemiddelen. Er zijn 42 radiostations met 1,8 mln. ontvangers, en 15 televisiestations met 370000 ontvangers.

ECONOMIE

Algemeen. De economie van Cuba is door de staat georganiseerd. In 1968 werden alle particuliere handelsondernemingen genationaliseerd. Er is vooruitgang geboekt wat betreft het oprichten van plaatselijke industrieën. Rantsoenering van voedsel is er sinds maart 1962 en sedert febr. 1963 van kleding. Cuba is voor een groot deel afhankelijk van de economische hulp van de USSR.

Voor de periode 1976-80 is een vijfjarenplan opgesteld, waarin verschillende produktieverhogingen bereikt moeten worden.

Van het agrarisch areaal is 70 % in handen van de staat. Van de totale agrarische produktie nemen de staatslandbouwbedrijven 85 % en de particuliere producenten 15 % voor hun rekening. Van suikerriet leveren de prov. Oriente, Las Villas en Camagüey elk ongeveer een kwart van de totale produktie. Rond 1975 bedroeg de produktie 5 a 6 mln. t; Cuba is de eerste suikerexporteur van de wereld. Tabak, het tweede belangrijke gewas, wordt vooral verbouwd bij Pinar del Rio (1974: 47 000 t).

Koffie wordt verbouwd in de prov. Oriente (1974: 27000 t). Rijst in het zuiden van de prov.

Habana; in 1974 leverde de oogst 4360001 op; twee oogsten per jaar zijn mogelijk. Citrus (165300 t) wordt steeds belangrijker, evenals de groenteverbouw (1974: 4470001, waarvan 1940001 tomaten). De katoenproduktie neemt eveneens toe. Verder worden zoete aardappelen, cassave en maïs verbouwd. Veeteelt wordt uitgeoefend in de prov. Oriente, Camagüey en Las Villas. In 1973 omvatte de veestapel 7,4 mln. stuks rundvee en 1,45 mln. varkens, 770000 paarden, 300000 schapen en 83000 geiten.

De melkproduktie bedroeg in 1974: 800000 t. Bosbouw. Ceder wordt voor de fabricage van sigarenkisten gebruikt en mahonie wordt onbewerkt geëxporteerd. Aan herbebossing wordt aandacht besteed.

Visserij. Sinds de jaren zestig heeft de visserij zich snel ontwikkeld. Er zijn plannen voor nog grotere opbrengsten (in 1974 werd door voor 50 mln. pesos uitgevoerd en wel kreeft, garnalen en tonijn). Bij Habana bevindt zich de grote modern uitgeruste vissershaven Puerto Pesquero, die van 1961—65 met Russische hulp werd aangelegd.

Energie. De opwekking van elektrische energie zal worden verhoogd. In 1975 hadden de elektrische (vooral thermo-elektrische) centrales een gezamenlijke capaciteit van 1673600 kW. Volgens een met de USSR gesloten overeenkomst zal in de jaren 1977-78 nabij Cienfuegos een kerncentrale (capaciteit 880000 kW) worden gebouwd.

Mijnbouw. Het land is rijk aan bodemschatten: aanzienlijke voorraden nikkel, ijzer, koper, chroom, mangaan, wolfraam en asfalt, waarvan de exploitatie behalve van nikkel nog in een beginstadium verkeert. Cuba beschikt over 40 % van de wereldnikkelreserves. De USSR verstrekte kredieten voor de bouw van een nikkelertsverwerkende installatie in Punta Gorda en voor de modernisering van bestaande nikkelbedrijven in Nicaro en Mao, waar de ertsen voorkomen.

Industrie. De belangrijkste industrie is de voedings- en genotmiddelenindustrie, verder de chemische, de metallurgische, de machineen de textielindustrie. De meeste suikerfabrieken staan in de oostelijke prov. (1975: 89000 werknemers). Het oogsten, het transport van de suiker en de arbeid in de fabrieken zijn sterk gemechaniseerd; sinds 1970 daalde het aantal arbeidskrachten met 26 %.

Handel. De buitenlandse handel is een monopolie van de staat. In 1974 (tabel 2) werd 58 % van de export (2222,2 mln. pesos) en 60 % van de import (2225,9 mln. pesos) verhandeld met communistische landen (naar de USSR resp. 37 % en 47 %). Van de niet-communistische handelspartners zijn Japan en Spanje belangrijk.

Verkeer. Hoofdweg is de Carretera Central (1114 km lang; aangelegd in 1927), die Pinar del Rio verbindt met Santiago de Cuba. Het wegennet heeft een totale lengte van 22000 km, waarvan 9600 km is geasfalteerd. De grotere steden en de produktiecentra zijn door spoorlijnen met de havens verbonden. De suikerindustrie heeft een uitgestrekt spoorwegnet (9500 km) voor de verbindingen tussen plantages en de fabrieken. Er zijn 15 havens.

De haven van Habana neemt 37 % van de totale goederenomslag voor haar rekening. De voornaamste luchthaven is José Marti (18 km van Habana). De nationale luchtvaartmaatschappij is Cubana de Aviación. Voor het binnenlands luchtverkeer zijn er 17 vliegvelden. Het buitenlands scheepvaarten luchtverkeer van en naar Cuba is in betekenis afgenomen.

Toerisme. Het toerisme is van recente datum. In 1974: 15000 toeristen. Hotels zijn in aanbouw,

o.a. in Cienfuegos.

STAATSINRICHTING

Bestuur. Op 1.1.1959 kwam een revolutionaire regering aan het bewind met Fidel Castro Ruz als premier. Tijdens het in dec. 1975 gehouden eerste congres van de Partido Comunista de Cuba (PCC), werd een nieuwe constitutie aangenomen, die op 24. 2.1976 na een nationaal referendum is uitgevaardigd. Volgens deze grondwet is Cuba een socialistische staat, waarin alle macht behoort aan de werkende bevolking. Het hoogste orgaan van de staat is de Nationale Vergadering van de Volksmacht. De afgevaardigden worden voor een periode van vijf jaren gekozen.

De Nationale Vergadering kiest uit haar midden een uit 31 leden bestaande staatsraad als permanent uitvoerend orgaan. De president van deze raad is tevens regeringsleider. Tot dusver zijn de functies van president en premier nog gescheiden.

Het land is verdeeld in zes provincies. Dit zijn van west naar oost (met hoofdsteden): Pinar del Rio (Pinar del Rio), La Habana (Habana), Matanzas (Matanzas), Las Villas (Santa Clara), Camagüey (Camagüey), Oriente (Santiago de Cuba). Rechtspraak. In Habana zetelt de Hoge Raad (negen leden). Er zijn gerechtshoven in de provinciehoofdsteden en in Holguïn. De prov. zijn verdeeld in arrondissementen met rechtbanken voor strafrecht en civiel recht, verder kantongerechten. De revolutionaire tribunalen (snel recht) blijven veel macht bezitten.

Munt. De Cubaanse peso is f3,09 = BF44. Onderwijs. Het analfabetisme is belangrijk verminderd.

Onderwijs is vrij tot op universitair niveau. Het lager onderwijs is verplicht van 6-12 jaar.

Er is een nationaal beurzensysteem voor studenten aan de universiteit. Het grootste onderwijsprobleem is het tekort aan leerkrachten. Er is sinds 1962 onderwijs aan volwassenen.

Defensie. Alle mannen van 17-45 jaar hebben drie jaren dienstplicht; vrouwen van 17-35 jaar mogen vrijwillig twee jaren in dienst. Opperbevelhebber is Fidel Castro. Landmacht: sterkte: 90000 man, met o.a. 600 Russische tanks T 34, T 54, T 55; reserve: 90000 man. Marine: sterkte: 6500 man, met o.a. 3 fregatten, 18 onderzeebootjagers en 20 patrouilleboten met raketbewapening. Luchtmacht: 20000 man, met o.a. 205 Mig’s, 70 Iljoesjins, 14 transporttoestellen en 24 SAM-bataljons met 144 grond-/ lucht-geleide-wapens. Paramilitaire strijdkrachten: 10000 staatsveiligheidstroepen, 3000 grenswachten en 200000 man volksmilitie.

De marinebasis Guantanamo is sinds 1903 gepacht door de VS. [drs.C.J.Wilten-de Muinck Keizer] Litt. E.James, Latin America (4e dr. 1969); Area Handbook for Cuba (1971); L.Nelson, Cuba, the measure of a revolution (1972); A.Taylor, South America (1973).

CULTUUR

Litteratuur: Caribisch Gebied, letterkunde.

GESCHIEDENIS

spaanse periode (1511-1898).

Cuba werd op 28.10.1492 ontdekt door Columbus op diens eerste reis naar het Caribisch Gebied, maar pas veroverd door Diego Velasquez van 1511-14. Deze stichtte in 1515 de hoofdstad La Habana. De inheemse bevolking (Arowakken) werd gedwongen als slaaf te werken op de al spoedig aangelegde plantages voor de verbouw van suiker (overgenomen van de Canarische Eilanden), koffie (eveneens meegebracht) en tabak (inheems) volgens het systeem van de encomienda, waarbij grote stukken land aan Spanjaarden werden toegewezen, inclusief de bewoners, in naam om hen te beschaven en te kerstenen. Ca.1550 waren alle Indianen, op enkele halfbloeden na, gestorven of vermoord. Hun plaats als arbeidskrachten werd ingenomen door negerslaven, eerst uit Spanje zelf, later direct uit West-Afrika aangevoerd.

Tot ca. 1800 bleef hun aantal echter kleiner dan dat van de blanken, en relatief gering in verhouding tot hun aantal in de Britse, Franse en Ned. bezittingen in het Caribisch Gebied. Dit kwam doordat:

1. Cuba voornamelijk strategische waarde had voor Spanje omdat het aan de route lag waarlangs jaarlijks de opbrengst van de Spaanse bezittingen op het vasteland van Amerika naar Spanje werd vervoerd (de zgn. Zilvervloot);
2. er voornamelijk tabak werd verbouwd, wat weinig arbeidsintensief is;
3. het een vestigingskolonie was, en niet zozeer een wingewest.

Vanaf het begin van de 17e eeuw stichtten Engelsen, Fransen en Nederlanders kolonies in het Caribisch Gebied. Door de voortdurende oorlogen, eerst met Spanje, daarna onderling, waren in het gebied vele, al dan niet legale, kapers, piraten en boekaniers aanwezig, die zich op de eilandjes vestigden (in 1628 werd o.a. in de baai van Matanzas bij La Habana door de Ned. Piet Hein de ‘Zilvervloot’ veroverd). Aan het eind van de 18e eeuw gingen in Engeland en Frankrijk steeds meer stemmen op ten gunste van vrijhandel en de afschaffing van de slavernij. Cuba’s opkomst als suikereiland werd mogelijk door:

1. de teruggang van de Britse suikerproduktie in het Caribisch Gebied;
2. het wegvallen van de suikerproduktie op Saint-Domingue door de slavenopstand (1791) en de resulterende onafhankelijkheid;
3.het vrijgeven door Spanje van de slavenhandel in 1789 (voordien monopoliehandel), waardoor sedertdien per jaar vijfmaal zoveel slaven werden ingevoerd;
4. de afschaffing van de slavenhandel door Engeland (1807) en vervolgens van de slavernij in de Britse (1834) en de Franse (1846) gebieden, waardoor de suikerproduktie daar sterk terugliep en de concurrentiepositie van Cuba sterker werd;
5. het feit dat de bodem zeer vruchtbaar was en nog niet uitgeput, zoals op de Britse eilanden na twee eeuwen monocultuur;
6. het overschakelen op de nieuwste produktiemethoden, mogelijk geworden juist omdat Cuba in dit opzicht een grote achterstand had, o.a. stoommachines en het gebruik van spoorlijnen, waardoor veel grotere plantages mogelijk waren, die een relatief veel hogere opbrengst opleverden. Van 1815-94 werd de produktie verdrievoudigd.

Daar het steeds moeilijker werd slaven uit WestAfrika te krijgen werden vanaf ca. 1850 Chinezen uit Zuidoost-China aangevoerd (de meesten onvrijwillig en zelfs onbekend met hun bestemming). Hun zeer slechte leefen werkomstandigheden waren aanleiding tot een algeheel verbod van China tot ‘emigratie’ naar Cuba (1877).

De toenemende belangstelling van de VS voor de rest van Amerika resulteerde in 1823 in de Monroeleer (speciaal gericht op Cuba), die o.a. stelde dat de VS geen (koloniale) machtswisseling in het Caribisch Gebied zouden dulden. Onder invloed van de geslaagde onafhankelijkheidsoorlogen in Spaans-Amerika groeide het streven naar onafhankelijkheid ook in Cuba. Opstanden volgden elkaar op, waarbij een geleidelijk samengaan groeide tussen blanke intellectuelen en negers in hun strijd tegen de Spaanse overheersing en tegen de slavernij. De opstand van 1868-78 (die sympathie en steun vanuit de VS kreeg) kon pas worden bedwongen na beloften voor bestuurshervormingen en afschaffing van de slavernij, hetgeen pas in 1886 geëffectueerd werd. De guerrilla bleef echter voortduren, en in 1895 brak een nieuwe opstand uit onder leiding van José Marti, de ‘Vader des Vaderlands’, die de VS een voorwendsel verschafte om in te grijpen. De directe aanleiding daartoe was het in de lucht vliegen van het Amerikaanse pantserschip ‘Maine’ in de haven van Habana (1898), waarna de VS aan Spanje de oorlog verklaarden en de Spanjaarden definitief uit het Caribisch Gebied verdreven (Spaans-Amerikaanse Oorlog).

AMERIKAANSE periode (1898-1959).

Cuba werd op 10.12.1898 in naam onafhankelijk, maar in feite afhankelijk van de VS, die er een militair gezag instelden tot de inwerkingtreding van de republikeinse staatsvorm op 20.5.1902. Volgens de nieuwe grondwet hadden de VS echter grote zeggenschap, o.a. door het Platt-amendement, waarin werd bepaald dat Cuba geen overeenkomsten tot wijziging van zijn onafhankelijkheid of van de grootte van zijn grondgebied aan zou gaan, dat het interventie van de VS toe zou staan, en dat het maritieme zones aan de VS zou afstaan, o.a. de Baai van Guantánamo, die onder eeuwigdurende soevereiniteit van de VS werd gesteld. Het Amerikaanse leger verliet Cuba in 1902. Politieke chaos leidde echter reeds na het aftreden van de eerste president, Estrada Palma (1902—06), tot terugkeer van het Amerikaans militair gezag tot 1908, evenals in 1912 en van 1917—22. Van 1915—20 was er een kortstondige economische opbloei door de stijging van de suikerprijzen met 300-400 %, als gevolg van de Eerste Wereldoorlog. Dit stimuleerde de aankoop van suikerplantages door Amerikanen. In 1920 zakten de prijzen echter op catastrofale wijze.

In 1925 werd, na een periode van sociale onrust, de liberaal Machado president, die zeer goede relaties met de Amerikaanse zakenwereld onderhield. In zijn eerste ambtsperiode bevorderde hij de bestuurlijke reorganisatie, de bestrijding van corruptie en banditisme in de bergen, en de uitbreiding van onderwijs en industrialisatie. De suikerprijzen waren bovendien stabiel. Na 1929 werd Cuba echter getroffen door de economische wereldcrisis. Een militaire coup, gesteund door de Amerikaanse gezant Sumner Welles, maakte in 1933 een eind aan het despotische bewind van Machado. Fulgencio Batista, de invloedrijkste man in het leger, ging de Cubaanse politiek beheersen en benoemde en ontsloeg stroman-presidenten, waarna hij van 1940 44 zelf president werd, met een nieuwe vooruitstrevende GW.

Dat deze nauwelijks in praktijk werd gebracht, vormde de eigenlijke aanleiding van de strijd die Fidel Castro vanaf het begin van de jaren vijftig tegen Batista begon te voeren. In 1944 leed Batista een verkiezingsnederlaag tegen de liberale Grau San Martin, die in 1948 opgevolgd werd door zijn geestverwant Prio Socarras. De laatste werd in 1952 via een staatsgreep door Batista afgezet, die zich in 1954 liet herkiezen. Zijn bewind was dictatoriaal en corrupt en geheel gericht op de VS. De tegenstand groeide, culminerend in een guerrillaoorlog in de bergen van Oriente van 1956— 58 onder leiding van Fidel Castro. Op 1.1.1959 vluchtte Batista en bezette Castro La Habana. het revolutionaire cuba (sedert 1959).

Fidel Castro beheerst de Cubaanse politiek sedert 17. 2.1959 als premier en sinds 2.12.1976 tevens als president; hij is sindsdien over de gehele wereld een symbool van de sociale revolutie geworden. Zijn doel was: Cuba onafhankelijk maken van de VS en van de schommelende suikerprijzen op de wereldmarkt, het doorvoeren van sociale hervormingen, o.a. door afschaffing van het grootgrondbezit, en vooral Cuba een eigen identiteit en waardigheid geven.

De landhervormingswet van mei 1959 verdeelde veel grond onder landarbeiders en kleine boeren, maar de grote landgoederen werden omgevormd tot collectieve agrarische bedrijven om de produktie niet te ontwrichten. Aangezien ook Amerikaanse bedrijven door deze wet werden getroffen, verscherpte de verhouding met de VS, die de vele gevluchte Batista-aanhangers (voornamelijk gevestigd in Florida) gingen steunen in hun aanvallen op Cuba. Toen de VS Castro wilden dwingen van zijn hervormingsplannen af te zien door veel minder suiker af te nemen en geen goederen meer te leveren, radicaliseerde het bewind van Castro (met o.a. zijn broer Raúl en Che Guevara) en wendde het zich tot de USSR, waarmee belangrijke handelsverdragen werden gesloten, o.a. voor de afname van suiker (boven de wereldmarktprijs) tegen levering van olie. In jan. 1961 verbraken de VS de diplomatieke betrekkingen; in mei 1961 werden diplomatieke betrekkingen tussen Cuba en de USSR aangeknoopt. Op 16.4.1961 vond de door de VS ondersteunde en o.a. door Cubaanse ballingen uitgevoerde invasie in de Varkensbaai plaats, welke een totale mislukking werd. De VS kondigden een suikerembargo af en vervolgens een embargo op alle exportgoederen van de VS naar Cuba.

Daarna begon Cuba Amerikaanse eigendommen te nationaliseren, o.a. van de United Fruit Company, en verklaarde Castro de Cubaanse revolutie tot een marxistisch-leninistische. In febr. 1962 werd Cuba onder drang van de VS uit de Organization of American States (OAS) gestoten. De inrichting door de USSR van raketbases op Cuba leidde tot een internationale crisis en de blokkade van Cuba door de Amerikaanse marine (Cubacrisis).

Castro en zijn medewerkers voerden radicale veranderingen door op het gebied van de werkgelegenheid, gezondheidszorg, onderwijs en analfabetisme, de corruptie onder de ambtenaren, landbouw, en de spreiding van het nationaal inkomen. De Cubaanse leiders wilden een revolutie opbouwen op vrijwillige basis. Door een intensieve bewustmaking wilde men de bevolking overtuigen en men verwachtte een spontaan respons hierop om mee te werken een nieuwe, egalitaire staat op te bouwen. Geleidelijk week men enigszins van deze lijn af in de richting van een meer gedirigeerde staatsvorm. In 1962 werd, m.n. op instigatie van Che Guevara, die toen minister van Industrie was, een meerjarenplan opgesteld voor de industriële ontwikkeling, welke gefinancierd zou moeten worden door de USSR. Door de grote nadruk op industrialisatie, waarbij fouten werden gemaakt, werd de landbouw verwaarloosd.

Na een bezoek van Castro aan de USSR legde hij weer de nadruk op de landbouw. Er werd een wet uitgevaardigd om de absentie van de arbeiders een halt toe te roepen en er werden administratieve maatregelen genomen. Het jaar 1965.werd het ‘jaar van de landbouw’. Het resultaat was teleurstellend, ondanks een systeem van morele aansporingen.

In de periode 1965-70 was de verhouding tussen Cuba en de USSR gespannen, m.n. omdat de USSR het Cubaanse streven naar de verbreiding van de revolutie over o.a. Latijns-Amerikaanse landen (export van de revolutie.) afkeurde, evenals een partijzuivering (jan. 1968) in Cuba; hierbij werden een aantal leden die volgens Castro en de zijnen te veel de dogma’s van de USSR-politiek wilden volgen, verwijderd. Na 1970 werd de verhouding met de USSR beter. De voornaamste reden hiervoor was dat Cuba de consolidatie van de eigen revolutie voorrang gaf boven de ‘export van de revolutie’. De positie van Cuba ten opzichte van Latijns-Amerika werd in 1969 minder geïsoleerd doordat onderhandelingen werden begonnen met een aantal Latijns-Amerikaanse landen over het herstel van de diplomatieke en economische betrekkingen. De verhouding met de VS bleef slecht.

In 1970 werd een record-suikeroogst behaald; de omvang waarnaar gestreefd was, werd echter niet bereikt. Ter bevordering van de produktie en ter bestrijding van problemen als de snelle bevolkingsgroei, de stijgende uitgaven en het tekort aan arbeidskrachten, werd een ingrijpende reorganisatie doorgevoerd. Hierbij speelde tevens een rol de angst voor een te strakke organisatie van de revolutie (neo-stalinisme). Aan de arbeiders werd door middel van collectieve organen meer inspraak gegeven in het economisch beleid; bovendien streefde de Cubaanse regering naar meer coördinatie aan de top en decentralisatie aan de basis.

Sinds 1970 werden de betrekkingen met een aantal Latijns-Amerikaanse en Europese landen genormaliseerd. In 1972 trad Cuba toe tot de Comecon. De regering werd in 1973 gereorganiseerd en het buitenlands beleid werd meer gericht op het verbeteren van de betrekkingen met de VS; resultaat hiervan was o.a. het akkoord tussen Cuba en de VS ter bestrijding van vliegtuigen scheepskapingen (1974). Met de USSR werd in 1973 een nieuw handelsverdrag gesloten, waarbij de USSR zich garant stelde voor de afname van een vaste hoeveelheid suiker per jaar tegen een prijs die hoger lag dan die op de wereldmarkt.

In 1976 werd de boycot van Cuba door de OAS opgeheven en werd Cuba weer toegelaten tot de OAS. Cuba nam eveneens deel aan de vergadering van Latijns-Amerikaanse landen in het kader van de VN. De verhouding met de VS werd in de loop van 1976 weer slechter door het Cubaanse dreigement de anti-kapingsovereenkomst met de VS op te zeggen indien bepaalde in de VS gecoördineerde terroristische activiteiten niet zouden stoppen. Daarnaast verzetten de VS zich tegen de gewapende steun die Cuba gaf aan de bevrijdingsbeweging mpla in de vm. Portugese kolonie Angola. De Cubaanse regering, aan wie verweten werd, dat zij opnieuw naar ‘export van de revolutie’ streefde, verklaarde dat deze actie niet gezien moest worden als (unilaterale) export van de revolutie, maar als (gevraagde en dus bilaterale) hulp aan socialistische bondgenoten.

Litt. H.H.S.Aimes, A hist. of slavery in Cuba 1511—1868 (1907); L.H.Jenks, Our Cuban colony (1928); F.Ortiz, Cuban counterpoint, tobacco and sugar (1947); R.Guerra y Sanchez enz., Hist. de la nación cubana (10 dln. 1952); F.Castro, La revolución cubana (1960); Y.M.A.Bachiller, Cuba, monografia historica (1962); T.Draper, Castro’s revolution (1962); F.Batista, Cuba betrayed (1962);

F.Castro, Cuba et la crise des Caraïbes (1963); E.C.Guevara, The Cuban economy (1964); R.Dumont, Cuba, socialisme et développement (1964); A.L.Constandse, Cuba, dictators en rebellen (1964); B.Goldenberg, Lat. Amerika und die kuban. Revolution (1964); G.I.Kruyer, Cuba (1968); L.Lockwood, Castro’s Cuba, Cuba’s Fidel (1967, Ned. vert. 1968); R.Dumont, Cuba est-il socialiste? (1970) I.G.Oswald en I.Strover (red.), The Soviet Union and Latin America (1970); K.S.Karol, Guerrillas in power: the course of the Cuban revolution (1970); M.C.J.Snethlage, Cuba op weg naar socialisme (1973); H.L.Matthews, Revolution in Cuba (1974).