Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

consonant (konsonant)

betekenis & definitie

[➝Lat. consonans, samenklinkend], I. bn., eenstemmig, eensluidend; II. zn. v./m. (-en),

1. tonen die goed samenklinken (e);
2. medeklinker (e).

(e) MUZIEK. Nader gedefinieerd is een consonant een samenklank van twee of meer tonen die men ervaart als ‘welluidend’, een moment van ontspanning, een samenklank, die geen oplossing behoeft, dit in tegenstelling tot de ➝dissonant. Men onderscheidt volkomen consonanten (reine prime, rein octaaf, reine kwint en reine.kwart), en onvolkomen consonanten (grote en kleine terts en sext). De trillingsgetallen van de consonanten staan in eenvoudige verhouding ten opzichte van elkaar (octaaf 2 : 1, kwint 3 : 2, kwart 4 : 3 enz.). TAALKUNDE. Consonanten zijn spraakklanken die een marginale positie innemen in de syllabe. Articulatorisch-fonetisch beschouwd, zijn syllaben het resultaat van een plotselinge en kortdurende samentrekking van de lucht die bij de uitademing uit de longen naar buiten gedreven wordt. Terwijl de vocaal het moment van de syllabe vertegenwoordigt, waarop deze lucht ongehinderd naar buiten treedt, wordt de consonant juist geproduceerd wanneer het vrij uitstromen van de lucht wordt belemmerd. Men kan in het algemeen spraakklanken beschrijven in termen van vier processen:

1. de actie van de longen,
2. de actie van de stembanden,
3. de positie van het zachte gehemelte (velum),
4. de stand van de tong en de lippen.

Iedere taal blijkt uit een groot geheel van mogelijkheden een keuze te doen. Speciaal het vierde proces, meestal genoemd het articulatieproces, biedt veel mogelijkheden voor de vorming van consonanten. Men onderscheidt daarbij tussen wijze van articulatie, plaats van articulatie en zgn. secundaire articulaties. Zo onderscheidt men bij de articulatiewijze o.a. occlusieven of stops, waarbij de ademstroom korte tijd geheel wordt geblokkeerd, fricatieven of spiranten, waarbij de ademstroom geleid wordt door een nauwe geul zodat de lucht zich moeizaam met een soort schurend geluid een weg naar buiten baant, lateralen of /-achtige klanken, waarbij de lucht langs de zijwanden van de tong naar buiten treedt, en trillers of r-achtige klanken, waarbij de lucht één maal of vaker wordt geremd door de snel bewegende tong of huig. Bij de articulatieplaats onderscheidt men o.a. bilabialen (articulatieplaats bij de beide lippen), labiodentalen (articulatieplaats bij onderlip en boventanden), dentalen (articulatieplaats tegen of bij het gehemelte, bij de boventanden), palatalen (articulatieplaats bij het harde gehemelte), velaren (idem bij het zachte gehemelte) en uvularen, waarvan de articulatieplaats dicht bij de huig of uvula ligt. Door zgn. secundaire articulaties kunnen modificaties optreden zoals: labialisering (lipronding), palatalisering of mouillering (wanneer bij occlusieven het middengedeelte van de tong contact maakt met het gehemelte, waardoor er een j-achtige klank onmiddellijk na het occlusieve element volgt, een verschijnsel dat b.v. in het Russisch een grote rol speelt), nasalisering (toevoeging van een nasaal element), velarisering (verlegging van de articulatieplaats naar het zachte deel van het gehemelte) en faryngalisering (terugtrekking van de tongwortel tegen de achterwand van de keel, wat o.a. in het Arabisch voorkomt).

Door de positie van het velum te wijzigen, nl. door het al of niet de neusholte te laten afsluiten, is de mogelijkheid gegeven tot de produktie van orale spraakklanken (het velum is opgetrokken en belet daardoor uitstroming van lucht door de neusholte) en nasale spraakklanken (de stand van het velum laat toe dat een gedeelte van de lucht via de neusholte uitstroomt). Ook de verschillende posities die de stembanden kunnen innemen, zijn verantwoordelijk voor een verscheidenheid aan spraakklanken. Het schijnt dat zes tot zeven verschillende posities relevant kunnen zijn, hoewel in geen enkele taal meer dan drie tegelijk voorkomen. Zeer wijd verbreid is het onderscheid tussen stemhebbende (de stembanden zijn zo dicht bij elkaar gebracht dat ze door de uitstromende lucht in trilling worden gebracht) en stemloze consonanten, waarbij de opening tussen de stembanden zodanig is dat de lucht hen ongehinderd passeren kan. Het zgn. airstreamprocess, de wijze waarop de lucht bij de produktie van spraakklanken uitstroomt, laat (volgens Ladefoged) tenslotte nog zeker vier mogelijkheden toe. LITT. K.L.Pike, Phonetics (1943); D.Abercrombie, Elements of general phonetics (1967); P.Ladefoged, Preliminaries to linguistic phonetics (1971; 2e dr. 1973; overzicht mogelijkheden in groot aantal talen); J.D.O’Connor, Phonetics (1973).

< >