Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-07-2019

Chinese taal

betekenis & definitie

Chinese taal - een aparte tak van de Indochinese taalfamilie. De Chinese cultuur heeft zich vanaf ca. 500 v.C. voortdurend naar het zuiden verplaatst. Taalkundig heeft deze zuidwaartse beweging geleid tot de vorming van een aantal dialectgebieden.

In het zuidoosten van China vindt men de Woe-, Min-, Hakka-, Jué-, Kan- en Siangdialecten gesproken door ca. 30 % van de bevolking. Zuidwest- en Noord-China vormen het gebied van de Mandarijn- dialecten. Deze worden gewoonlijk onderverdeeld in Noord-Mandarijn, Noordwest-Mandarijn, Zuid- west-Mandarijn en de Rivierdialecten.Ten tijde van het Chinese keizerrijk (220 v.C.- 1911) werd voor de schriftelijke communicatie binnen het rijk gebruik gemaakt van een litteraire- standaardtaal (wényán of wénlĭ). Deze litteraire taal werd gestandaardiseerd tijdens de Han-dynastie (206 v.C.—220 n.C.) en bleef in die vorm ook in latere eeuwen een model dat men probeerde te volgen. Bij de opleiding tot ambtenaar, het hoogst bereikbare ideaal, was kennis van de klassieken de belangrijkste exameneis en op deze manier werd continuïteit van de litteraire standaard gewaarborgd.

Voor mondelinge communicatie bedienden de ambtenaren zich van een taalvariëteit, waarvoor de taal van het hof maatgevend was. Tijdens de Tjing- dynastie (1644-1911) was dit gevestigd te Peking. Op het dorpsniveau sprak men het plaatselijk dialect (ook de ambtenaren spraken het dialect van hun geboortestreek), waar nodig aangevuld met een lingua franca voor communicatie op de markten en bij transport van goederen en grondstoffen. Het archaïsche karakter van de litteraire taal heeft daarnaast een schrijfstijl doen ontstaan met een eigen bereik, zoals aantekeningen, vertelboeken, volkstoneel en romans. Het begin van een dergelijke schrijfstijl is zeker al in de 9e eeuw aan te wijzen. Deze stijl is niet duidelijk gestandaardiseerd. Wel is de invloed van Mandarijndialecten groot. Per schrijver zijn er verschillen in taalgebruik. In contrast met de litteraire taal wordt deze schrijfstijl aangeduid met báihuà: gesproken taal, populaire schrijfstijl.

Aan het einde van het keizerrijk vindt men dus naast elkaar de litteraire standaardtaal (wényán), de populaire (onofficiële) schrijfstijl (báihuà), het mandarijn (guānhuà) en de verschillende regionale taalvariëteiten, de dialecten (fāngyán). Tijdens de republiek werden de eerste stappen ondernomen die moesten leiden tot het ontstaan van een moderne standaardtaal. Men spreekt van guóyŭ nationale taal. Bij het schrijven werd voortgebouwd op de baihua-traditie. Als norm voor het spreken gold de variant van het Pekingdialect zoals gebruikt door de intelligentsia. Dit was in zekere zin een voortzetting van het guānhuà. Ten tijde van de republiek heeft deze norm door een tekort aan tijd en middelen nog niet veel verbreiding gevonden. Wel is in deze tijd een spelling (zhùyīn fúhào) geïntroduceerd en is er een standaardwoordenboek samengesteld.

In de Volksrepubliek China kwamen drie bewegingen op gang. Vereenvoudiging van de bestaande schrifttekens was de eerste, gevolgd door de invoering (1956) van een alfabetische spelling (pinyīn- zìmŭ). Deze laatste is dan weer hulpmiddel bij de verbreiding van de correcte uitspraak van de nieuwe vorm, het pŭtōnghuà de algemene taal. Tegen de tijd dat iedere inwoner van China de standaardtaal kan spreken, kan dan tenslotte de afschaffing van het karakterschrift overwogen worden. Dit punt zal in deze generatie echter nog niet bereikt worden.

Klanken. Het moderne standaard-Chinees heeft 43 fonemen en 4 tonemen. De fonemen vallen weer uiteen in twee groepen, te weten 21 klinkerfonemen (v) en 22 medeklinkerfonemen (c) (tabel). Bij de klanken is het meest opvallend waarschijnlijk het karakteristieke toonhoogteverloop van de meeste van de eenlettergrepige taaleenheden. Zo hebben de woorden māma, vocatief voor moeder, má hennep, mă paard, mà uitschelden, elk een karakteristiek toonhoogteverloop, waardoor deze woorden van elkaar zijn onderscheiden. Bij dit toonhoogteverloop onderscheidt men meestal drie dimensies, basisfrequentie (toonhoogte), amplitudo (luidheid), en tijd (duur) (afb.).

Foneemcombinaties. Het overgrote deel van de taaleenheden wordt gesymboliseerd door een van de volgende combinaties van fonemen en tonemen, V0, CV0; V0C1, CV0C1 (het teken ° staat voor een van de vier tonemen). Zo vinden we é tamme gans, naast hē drinken, èn met de vinger drukken op iets en hĕn zeer, erg. Op de plaats C kunnen 21 fonemen voorkomen, op de plaats C1 slechts twee, nl. /n/en/ng/.

Grammatica. In het Chinees vormen woorden waarmee men bepaalde zaken kan identificeren meer dan de helft van het lexicon. Men onderscheidt namen voor dingen (bĭ, pen), namen voor stoffen (shŭi, water) en namen voor abstracties (bìng, ziekte). Verder zijn er eigennamen (Máo), plaatsnamen (Běijīng, Peking) en tijdnamen (zhōngwŭ, middag). Ook kent het Chinees voornaamwoorden (wo, ik). Deze woorden hebben ieder hun eigen systematiek. Zo maakt het Chinees bij de namen voor dingen onderscheid tussen personen en niet-personen. Personen laten vorming van een meervoud toe (háizi, kind, kinderen, háizimen, kinderen). Woorden waarmee een bepaalde kwaliteit van iemand of iets wordt aangegeven, zijn in het Chinees o.a.: intransitieve werkwoorden (lái, komen), transitieve werkwoorden (da, slaan), kwaliteitswerkwoorden (da, groot zijn) en toestandswerkwoorden (bing, ziek zijn).

De kwaliteitswoorden in het Chinees worden geflecteerd volgens aspectonderscheidingen (voltooid, niet-voltooid, e.a.). De door aspecttoevoe- ging ontstane woordvormen veranderen verder niet.

Schrift. De oudste voorbeelden van het Chinese schrift dateren uit de late Sjangperiode (ca.1400 v. C. —1100 v.C.). Het zijn inscripties op botten van dieren, m.n. buikschilden van schildpadden en schouderbladen van runderen. Deze botten werden voor het eerst in 1899 systematisch opgegraven, nabij Anjang in de provincie Honan. De inscripties zijn meestal vragen aan de góden over te brengen offers, over de oogst, de jacht e. d. Van de ruim 2500 schrifttekens is ongeveer de helft ontcijferd.

In de Tsjow-dynastie onderging het schrift talrijke wijzigingen. De vorm van de karakters varieerde, zowel in de tijd gezien als regionaal. De karakters uit deze periode worden aangeduid als ddzhuan, groot zegelschrift.

Na de unificatie van China (221 v.C.) werden ook de schriftvormen gestandaardiseerd. Deze standaardvormen, bekend als xiaozhuan, klein zegelschrift, hebben echter weinig verbreiding gevonden. Wel ontstonden er door toename van geschreven stukken en het gebruik op grote schaal van het penseel, nieuwe karaktervormen (lïsha, klerken- stijl). Uit deze stijl ontwikkelde zich ca. 100 n.C. het kaishü, blokschrift, standaardkarakters, dat tot heden toe voor alle officiële geschriften en publika- ties wordt gebruikt. Gedrukte karakters wijken meestal iets af van de met de hand geschreven standaardkarakters. Aantekeningen, brieven en dergelijke niet-formele geschriften worden geschreven in een soort schuinschrift (xtngsha). Verder bestaan er van zeer veel standaardkarakters zgn. afgekorte vormen (jiăifzì).

In de Volksrepubliek China is de traditie van het maken van afkortingen voortgezet in het kader van de campagnes tegen de ongeletterdheid van na 1949. Sinds maart 1956 bestaat er een officiële lijst van afgekorte karakters en componenten van karakters. De voorgestelde afkortingsregels beïnvloeden de vorm van ca. 1700 karakters, dat is ongeveer de helft van de groep van de meest frequente karakters.

Relatie taal —schrift. Een karakter symboliseert een taalelement dat de fonologische vorm v, cv, vCj of CVC! heeft. De meeste karakters zijn samengesteld uit twee componenten, een ➝radicaal en een fonetisch element. Dit laatste geeft meer of minder nauwkeurig een aanwijzing over de uitspraak. litt. J.de Francis, Nationalism and language reform in China (1950); Reform of the Chinese writ- ten language (1958); P.L.M.Serruys, Survey of the Chinese language reform and the illiteracy movement in communist China (1962); Tsien Tsuen- hsuin, Written on bamboo and silk (1962); Y.R. Chao, A grammar of spoken Chinese (1968); P. Kratochvil, The Chinese language to-day (1968); I.L.Legeza, Guide to transliterated Chinese in the modern Peking dialect I (1968); V.Alleton, Lécri- ture chinoise (1970); V.Alleton, Grammaire du chinois (1973).