Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Brons

betekenis & definitie

I. o. (bronzen),

1. verzamelnaam voor koper-tinlegeringen; in gieten, uit gegoten; wordt vooral gebruikt tot het gieten van veldgeschut en klokken, standbeelden, penningen en allerlei voorwerpen van kunst en smaak;
2. metaalpoeder om mee te bronzen;
3. bronskleur;

II. bn., bronskleurig.

METALLURGIE

De samenstelling en daarmee de eigenschappen van brons lopen zeer sterk uiteen. Bij toenemend tingehalte worden achtereenvolgens de volgende kleuren doorlopen; tot 5 % tin rood tot roodbruin, 5—10 % goudgeel, 15 % zuiver geel, gaat dan langzamerhand in wit over, wordt bij 40 % grijsachtig wit om bij 65 % in de grijze kleur van tin over te gaan. De hardheid bereikt bij ca. 30 % tin een maximum en neemt dan weer af. Tot een tingehalte van 6 % is het koud te smeden. Brons kan uitstekend gegoten worden en vindt zeer uitgebreide toepassing. Het bestaat zelden uitsluitend uit koper en tin; kleine hoeveelheden van andere metalen hebben dikwijls grote invloed op de eigenschappen b.v. op de treksterkte, gasdichtheid, hardheid, bewerkbaarheid.

Zgn. plastisch brons bevat 5 % tin en bovendien 30 % lood. Machinebrons 10 % tin, klokkebrons 20 % tin. Fosforbrons (tot 2,5 % fosfor) en siliciumbrons (tot 4 % silicium) zijn gezocht om hun uitstekende mechanische eigenschappen. Deze zijn bij toevoeging van ca. 0,1 % evenwel niet te danken aan de aanwezigheid van fosfor resp. silicium, doch aan het gebruik van fosfortin of fosforkoper resp. siliciumkoper als desoxidatiemiddelen bij de bereiding, waardoor het brons zeer homogeen en vrij van oxiden en blaasjes is. De fosfor en het silicium verdwijnen hierbij op enkele honderdste procenten na. Fosfor- en siliciumbrons lenen zich door hun grote taaiheid voor het trekken van draden.

Men onderscheidt verder nog mangaan-, berillium-, aluminium-, zink-, lood-, nikkel- en wolfraambrons. In enkele van deze legeringen is tin geen belangrijk bestanddeel. Men kan beter spreken van mangaanmessing, berilliumkoper, aluminiumkoper. De meeste soorten zijn rijk aan koper (in de regel boven 90 %). Brons is altijd een bijzonder gewild materiaal geweest om kunstvoorwerpen uit te vervaardigen, vooral ook voor het gieten van monumenten in alle grootten. Antieke bronzen beelden zijn door inwerking van lucht en vocht meestal bedekt met een fraai groen laagje, grotendeels bestaande uit basisch kopercarbonaat, de patina, die bij moderne beelden dikwijls kunstmatig wordt aangebracht.

BEELDENDE KUNST

Brons was reeds in pre-historische tijden bekend. Het diende sedert de bronstijd als materiaal voor wapens, sieraden en gebruiksvoorwerpen, later ook voor sculptuur. Het in brons gieten van beelden is in het oosten sinds duizenden jaren beoefend. De oudste niet-oosterse bronzen voorwerpen waarvan het ontstaan in een begrensd tijdperk is vast te leggen, stammen uit Egypte; uit het tweede millennium v.C. is echter geen Egyptisch bronswerk bewaard gebleven. Wel zijn uit de periode van ca. 1000 v.C. tot het begin van de jaartelling talrijke Egyptische bronzen over, o.a. het beeldje van koningin Koromana (Louvre, Parijs). Van de Semitische volken in de oudheid leverden in het bijzonder de Feniciërs op dit gebied hoge prestaties.

Tot grote bloei kwam de bronskunst in de landen binnen de oude Griekse cultuurkring. Uit de Mykeense periode (zie Mykene) ontstond zeer hoogstaand bronswerk. Vanaf ca. 8e eeuw v.C. zijn bronzen beeldjes bewaard gebleven; deze dienden als decoratie van vazen, als driepoot, handspiegel en als andere gebruiksvoorwerpen. Deze kleine bronzen beeldjes lopen in de ontwikkeling parallel met de grote sculptuur. Van de grote Griekse bronssculptuur is weinig over, omdat de voortbrengselen later, in tijd van bronsschaarste, zijn gesmolten. Zeker is dat alle grote Griekse beeldhouwers van de 5e en 4e eeuw v.C. ook bronsplastieken hebben gemaakt.

Bewaard gebleven grote Griekse bronzen van anonieme kunstenaars zijn o.a. de Wagenmenner van Delfi (± 470 v.C., museum te Delfi) en de Apolloon van Piombino (± 460 v.C., Louvre, Parijs). Uit de hellenistische tijd stammen o.a. de filosofenkoppen en de portretten.

Ook in Italië schijnt al in het begin van het eerste millennium v.C. het brons gebruikt te zijn voor het vervaardigen van kunstvoorwerpen; meesters op dit gebied waren de Etruriërs. Sinds de 7e eeuw v. C. zijn van hen talloze kleine bronzen beeldjes bewaard. Vanaf de 6e eeuw zijn enkele grote bronzen plastieken bewaard; voorbeelden: de Capitolijnse wolvin, de Chimaera van Arezzo (Museo Archeologico, Florence), de Mars van Todi. Door de Romeinse veroveringen belandden zeer veel Griekse en Etrurische bronssculpturen in Rome; dit stond een vrije ontwikkeling van een eigen stijl in de weg. Eigen prestaties werden wel geleverd op het gebied van het portret. Voorbeeld van de monumentale Romeinse plastiek is het ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius op het Capitool, dat het prototype werd van de ruiterstandbeelden van de renaissance.

Toen Byzantium de hoofdstad werd van het Romeinse Rijk (330 n.C.), verplaatste zich daarheen ook het zwaartepunt van de bronssculptuur. In Italië in de vroege middeleeuwen verdween de bronskunst bijna geheel; in Byzantium vormde zij een belangrijke traditie van standbeelden, b.v. het standbeeld van keizer Herakleios I in Barletta.

In de 11e eeuw leefde de bronsplastiek weer op in Italië en ook in de rest van Europa. Behalve kleine plastieken (kandelaars, crucifixen e.d.) ontstonden ook grote, zoals de bronzen deuren (± 1015) en de bronzen zuil met reliëfs in de Michaeliskerk te Hildesheim. De traditie van bronzen kerkdeuren ontstond in deze tijd: Pisa, Verona, Augsburg, Novgorod. Uit de 11e eeuw stammen ook de eerste bronzen grafmonumenten.

In de 13e en 14e eeuw bleef naast de aan de architectuur gebonden plastiek in steen de monumentale bronsplastiek voortbestaan. Vanaf het eind van de 13e eeuw nam in Italië de bronssculptuur een hoge vlucht. Aan het begin van deze ontwikkeling staan de grote fontein in Perugia (1278) waaraan o.a. Niccolo Pisano werkte en de fontein in Orvieto (1277) door de Venetiaan Boninsegna gegoten. De Venetianen kenden de techniek van het bronsgieten uit Byzantium en tot in de 15e eeuw lieten beeldhouwers hun ontwerpen in Venetië gieten. Florence nam in de 15e eeuw de leiding in de kunst en vrijwel alle beroemde Florentijnse beeldhouwers ontwierpen ook voor brons, o.a.

Ghiberti (twee stel deuren voor het Baptisterium), Donatello en Verrocchio. In de 16e eeuw werd ook elders in brons gewerkt, o.a. door Cellini, Pompeo Leoni, Giovanni da Bologna, Jacopo Sansovino.

In de renaissance legde men zich vooral toe op de kleine bronsplastieken, die veelal mat gelakt of gepatineerd waren. Inleg van details met goud, zilver of koper werd veelvuldig toegepast; de thema’s werden meestal ontleend aan de klassieke oudheid. In Duitsland was in de 15e en 16e eeuw een grote produktie van bronzen grafmonumenten in kerken, doopvonten e.d. Bekende bronswerkers uit die periode zijn Hermann Vischer, Peter Vischer de Oude en de Jonge in Duitsland en de Nederlander Adriaen de Vries. In Noord-Europa goot de ontwerper niet zelf het beeld, maar liet dit over aan een gieter. De gieters kregen steeds meer bekendheid.

In de 17e eeuw ging de bronskunst in Duitsland achteruit. In Frankrijk echter bloeide zij toen juist. De aanzet daartoe begon in de 16e eeuw met Italiaanse kunstenaars die in Frankrijk werkten. In de tweede helft van de 16e eeuw maakten Franse kunstenaars, o.a. Germain Pilon en Pierre Biard, voornamelijk portretten en grafmonumenten. In de 17e eeuw nam ook het ruiterstandbeeld een belangrijke plaats in.

François Girardon en Antoine Coysevox waren toonaangevend. In de 18e eeuw maakten bijna alle beeldhouwers ontwerpen voor brons, zoals J.B.Lemoyne, Edmé Bouchardon, J. B.Pigalle en J.A.Houdon.

In Italië werkte in de 17e eeuw Bernini behalve in marmer ook in brons. Ook Pietro Tacca was een belangrijk bronswerker. De 18e eeuw was Italië op het gebied van de bronsplastiek niet erg belangrijk, maar zij bloeide in de 19e eeuw weer op, waarbij men zich vooral concentreerde op verschillende technieken van het gieten.

In Duitsland maakten in de 19e eeuw o.a. Schadow, Rauch en Thorwaldsen ontwerpen voor brons. Belangrijker was in die tijd de bronsplastiek in Frankrijk met de impressionist Auguste Rodin als voornaamste exponent. Hem volgden o.a. Maillol, Bourdelle en Despiau (eind 19e en begin 20e eeuw). De bronzen van W.Lehmbruck en Ernst Barlach zijn expressionistisch.

Met Brancusi begon het abstraheren van de natuurlijke vormen. Jean Arp nam dit over en kwam tot vloeiende vormen, evenals Henry Moore. Kubistisch werkten in brons o.a. Duchamp-Villon, Archipenko, Lipchitz, Henri Laurens en Picasso; naar het surrealisme tendeerden Giacometti, Gonzalez en Alexander Calder. Zie afb.

LITT. H.Lüer en M.Creutz, Geschichte der Metallkunst I (1904); H.H.Hofstätter, Geschichte der Kunst und der künstlerischen Techniken II (1967); H.R.Weihrauch, Europ. Bronzestatuetten, 15.1

8. Jahrh. (1967).