Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-05-2019

Bord

betekenis & definitie

o. (-en),

1. plank, m.n. plank op een stelling, langs een muur of in een kast: het is van het bovenste bordje, van de bovenste plank; (vroeger) te borde brengen (nu) te berde brengen; in bijzondere toepassingen: (aan een windmolen) langwerpig plankje aan de kant van de molenroede om meer wind te vangen; schuin plankje van een zonneblind; (aan een weefgetouw) houten plank die met de plooistok het drukbord vormt; (ijzergieterij) ijzeren met leem bestreken plaat, dwars in de gietgleuven gezet; schoep van een scheprad; spatbord (aan rijtuigen enz.); (zeevisserij) de houten of metalen stukken van uiteenlopende vorm die bij het vissen aan het net de noodzakelijke horizontale opening geven;
2. vierkant of langwerpig, in ruiten, vakken enz. verdeeld houten blad (of bak), gebruikt om met dobbelstenen, damschijven, schaakstukken enz. op of in te spelen: ganzen-, dam-, schaakbord; (fig.) hij heeft zijn stukken goed op het bord, hij is goed voorbereid, hij komt goed beslagen ten ijs;
3. grote plank of samenstel van planken, tegen een muur bevestigd, dat dient om opschriften, bekendmakingen enz. op te schilderen of vast te hechten;
4. uithangbord; een bordje met ‘te huur’; (spreekw.) de bordjes zijn verhangen, de zaken zijn veranderd, er zijn nu anderen de baas;
5. een plankje waarop bij het inzetten van vaste goederen de te bieden som wordt geschreven: zijn er nog meer borden uit?, heeft nog iemand een bord in te leveren?;
6. schrijf-, schoolbord: voor het bord moeten komen, om iets op te schrijven, (ook) tot straf daar alleen staan wegens onbehoorlijk gedrag; op het bord geschreven staan, als vermaning wegens onbehoorlijk gedrag, (ook) als beloning voor goed gedrag, goed gemaakt werk enz.;
7. (boekbinderij) elk van de twee stukken karton (voorheen ook houten, met leder enz. overtrokken plankjes) die de platten van een boekband vormen;
8. (stofn.) karton, bordpapier;
9. schijfvormig voorwerp met rand, m.n. om van te eten of om iets op aan te bieden: een aarden, tinnen, porseleinen bord; vele boeren hebben nog houten borden; platte en diepe borden; een vol een diep bord, voor soep; (metonymisch) een bord met wat erop is: zijn bord op- of leeg eten, alles opeten wat erop of erin is; (bij uitbreiding) plaats aan een gedekte tafel; antieke borden, als wandversiering; zij laat het spek niet van haar bord halen, zij laat zich niet overbluffen of beetnemen.