Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 30-05-2019

Bocht (kromming)

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. buiging, kromming in een lijn of wat zich als een lijn uitstrekt, afwijking van de juiste richting: er zit een bocht in die staaf; het touw hangt met een bocht; zich (als een aal) in allerlei bochten wringen, heftige pogingen doen om vooruit of weg te komen, te ontglippen enz.; (oneig.) alle pogingen aanwenden om aan een bekentenis te ontkomen; (ook) zich in handelen en spreken karakterloos naar alles schikken of dit veinzen, zich van allerlei middelen bedienen om zijn doel te bereiken;
2. (in het bijzonder) buiging in een weg of andere verkeersader, en: het gebogen deel: een weg met bochten; in de bocht moet men langzamer rijden; een bocht nemen, de noodzakelijke manoeuvres verrichten om er (met een voertuig) door te komen; de grote bocht van de Waal; (fig.) de bocht omgaan, om zijn, het hoekje omgaan, sterven, dood zijn; kromming in de rooilijn van de huizen; huizen daar gelegen: hij woont in de bocht van de Herengracht; bocht van een gewelf; gebogen, oplopend gedeelte van een wielerbaan e.d.; vandaar de uitdrukking in de bocht voor: in hevige actie, in een positie of bezig om voor te komen op een mededinger;
3. buiging van een kust, en vandaar golf, baai, inham;
4. in de bocht springen, touwtjespringen; in spin de bocht gaat in, uit spuit de bocht gaat uit, liedje bij touwtjespringen;
5. gebogen deel van een touw dat rond ligt of over schijven loopt: touwwerk in bochten opschieten; bocht geven (van touwwerk dat over schijven loopt), laten schieten, vieren; een bocht touw onder de arm dragen, het gehele in een kring opgerolde touw;
6. bij schepen, het door eigen zwaarte in een flauwe boog neerhangend deel van een touw of ketting (b.v. een ankertouw, een verhaaltros, een jaagtros, een gierkabel enz.); bocht breken, het ankertouw met bochten leggen; bocht korten, het ankertouw wat inhalen; bocht steken, het ankertouw wat vieren; bocht voor hebben, ankertouw of -ketting buiten boord hebben; hoeveel bocht is er voor?, hoe lang is het deel (van ankertouw of -ketting) dat reeds buiten boord is?; een ander aan de bocht springen, een bekwamer man aan het bochtvieren zetten; de bocht van een gierpont, touw of ketting waaraan de pont voor anker ligt, gewoonlijk door enige bootjes gedragen.