Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Bewustzijn

betekenis & definitie

o.,

1. vermogen tot besef, tot weten en erkennen van het bestaan van zichzelf en van de wereld: de mens onderscheidt zich van het dier door zijn bewustzijn;
2. besef van een bepaalde gesteldheid, van verhoudingen: het nationaal bewustzijn; in het bewustzijn van haar kracht, door het kennen van haar kracht gesteund;
3. zintuiglijk besef: zijn bewustzijn verliezen, bewusteloos worden; buiten bewustzijn liggen, zijn; weer tot bewustzijn komen.

FILOSOFIE.

De term bewustzijn hangt samen met het woord ‘weten’. Het is het kennis hebben van zichzelf en anderen. Het woord is ontstaan door een substantivering (het tot een zelfstandig naamwoord maken) van zinsdelen als: ‘... dat wij ons bewust zijn van iets’.

Bewustzijn is nooit alleen een toestand, maar ook inhoud, en is tegelijk activiteit. Een eigenaardig kenmerk van deze activiteit is dat zij reflexief is. Een bewustzijn kan zich bewust zijn van zichzelf.

De volgende termen zijn nog in de filosofie gebruikelijk: anticiperend bewustzijn (Bloch), het al weet hebben van toekomende dingen en daar rekening mee houden; historisch bewustzijn, het weet hebben van gebeurtenissen uit het verleden en daar ook nu rekening mee houden; transcendentaal bewustzijn (Kant), het bewustzijn dat aan alle ervaring voorafgaat. Volgens de filosofie van Kant stammen de ordeningsschema’s, waarmee wij de dingen ordenen (ruimtelijke en tijdelijke relaties, categoriale relaties als oorzaak en gevolg, substantie-eigenschappen), niet uit de dingen zelf, maar uit de constitutie van het algemeen menselijk bewustzijn. Dit transcendentaal bewustzijn moet niet verward worden met het begrip collectief bewustzijn, dat door sommige sociologen (Durkheim) gehanteerd wordt; ongelukkig bewustzijn (Hegel), het weet hebben van de tweespalt tussen de momentane toestand en de eigenlijke werkelijkheid, anders uitgedrukt: de tweespalt tussen werkelijkheid en ideaal. Men moet bewust en psychisch niet gelijkstellen, omdat Freud bewezen heeft, dat er ook een onbewuste psychische werkelijkheid is. [prof. dr.H.G.Hubbeling] Litt. J.Wahl, Le malheur de la conscience dans la philosophie de Hegel (1929); T.

Litt, Die Befreiung des geschichtlichen Bewusstseins durch Herder (1943); J.van Slooten, Inl. tot het denken van Kant (1958); O.D.Duintjer, De vraag naar het transcendentale, vooral in verband met Heidegger en Kant (1966); J.M.Broekman, enz., Structuur en functie van het bewustzijn (1967); E.Bloch, Das antizipierende Bewusstsein (1972).

PSYCHOLOGIE.

Bewustzijn wordt gezien als een aspect van hoger ontwikkeld leven, zich daar manifesterend waar dat leven, zij het steeds ten dele, beleefd kan worden door het levend organisme zelf. Bewustzijn komt voor bij een deel van de (van een zenuwstelsel voorziene) dieren en bij mensen. Het begrip bewustzijn wordt hierbij in vele betekenissen gebruikt, die elkaar allesbehalve dekken.

1. bewust als tegenstelling tot bewusteloos: hier gebruikt men bewustzijn als een aanduiding van de wakende toestand van het individu. Het individu is al of niet bij bewustzijn, waarmee bedoeld wordt dat het al of niet actief betrokken is bij alles wat er in zijn omgeving gebeurt. Bewustzijn in deze betekenis van er-bij-zijn, wakker-zijn, is vanzelfsprekend niet het voorrecht van de mens alleen maar komt ook bij vele diersoorten voor. Experimenten bij dieren verricht, maken het waarschijnlijk dat bepaalde hersencentra deze toestand van bewustzijn reguleren.

Zo kan bewusteloosheid of een sterk verlaagde graad van bewustzijn zijn oorzaak vinden in vergiftiging van deze hersencentra (b.v. door alcohol). Ook kan bewusteloosheid optreden als een soort afweer tegen ondraaglijk sterke prikkeling (pijn). In sommige gevallen ziet men bewusteloosheid (flauwvallen) optreden als een manier waarop het individu zich aan een voor hem (haar) onaangename situatie onttrekt. Hier is een innerlijke wens of noodzaak tot afweren en ‘ongezien’ houden van de situatie de eerste aanleiding voor de lichamelijke toestand van bewusteloosheid.

2. bewust als tegenstelling tot onbewust: een dergelijke wens zich aan de situatie te onttrekken, kan werkzaam zijn zonder dat men zich iets van deze wens realiseert. Zij werkt dan onbewust en dat betekent dat een dergelijke wens geen deel uitmaakt van het beeld dat wij van onszelf hebben, maar toch een werkzame realiteit is die, zelfs als wij haar niet erkennen, toch altijd wegen vindt om zich te doen gelden, zelfs tegen de verdrukking in. Freud is een van de onderzoekers geweest, die de werkingen van het onbewuste herkend en geanalyseerd hebben. Freud stelt, dat alles wat het (bewuste) Ik en het Ikideaal niet kunnen accepteren (omdat het niet past bij de normen die anderen en wijzelf ons opleggen), verdrongen wordt en onbewust blijft. Dat dergelijke onbewuste beelden toch werkzaam kunnen zijn en zich steeds kenbaar maken, komt doordat er primaire behoeften achter staan.

Freud noemt dat driften (b.v. de seksualiteit), die een onvervreemdbaar deel van ons leven vormen. Het onbewuste in deze zin is resultaat van de strijd tussen ‘geweten’ en drift. Deze opvatting over het bewustzijn is minder oorspronkelijk dan vaak wordt gesuggereerd. Augustinus gebruikt het begrip bewustzijn (conscientia) om een weten aan te geven dat ook ‘geweten’ betekent. Daarin vindt men dus ook al de opvatting, dat het besef dat de mens van eigen handelen heeft gelijktijdig een bepaalde verantwoordelijkheid over dat handelen inhoudt.

In dit opzicht is bewustzijn eigenlijk iets wat alleen de mens in duidelijke mate kent. Naast deze opvatting over de tegenstelling bewust-onbewust is er nog een meer natuurwetenschappelijke betekenis voor het begrip onbewust. Onbewust blijven die gewaarwordingen die niet sterk genoeg zijn om tot een bewuste waarneming aanleiding te worden. Leibniz heeft dit onderzocht en een duidelijk voorbeeld van zo’n onbewust blijvende gewaarwording is b.v. het ruisen van een enkel blad dat wij niet horen, terwijl het ruisen van alle bladeren van het bos te zamen een zeer duidelijk geluid vormt. Dit geruis dat wij wèl horen, moet het totaal zijn van vele kleine geluiden, die ieder op zich niet sterk genoeg zijn om bewust gehoord te worden, maar die toch op een of andere manier (onbewust) op onze zintuigen moeten inwerken, want was die werking van ieder bewegend blad gelijk aan nul dan hoorden wij ook het hele bos niet.

Zo zijn er ook veel lichamelijke processen die in normale omstandigheden onbewust blijven (b.v. lopen) en dus niet de drempelwaarde halen die nodig is om het gebeuren bewust te maken. Weer andere reacties (reflexen, b.v. de veranderingen van de pupil bij veranderende lichtsterkte) zijn altijd onbewust. Het bewustzijn omvat dus nooit meer dan een deel van alle levensprocessen. De vaststelling dat slechts een betrekkelijk klein aantal gebeurtenissen bewust kan zijn, en een nog kleiner aantal gelijktijdig bewust kan zijn, drukt men uit door te spreken van de ‘engte van het bewustzijn’.

3. bewustzijn als zelfbewustzijn: zelfbewustzijn duidt aan: het beeld dat wij ons (voornamelijk vanuit gesprekken en omgang met anderen en het vergelijkingsmateriaal dat deze bieden) over onszelf vormen. Dit bewuste beeld van onszelf is ergens een maatstaf die de omgang met anderen mogelijk maakt; wij vormen ons door dit zelfbewustzijn een oordeel over ‘onze plaats’ tussen de anderen en weten zo een aangepaste vorm van gedrag te vinden. Dit zelfbewustzijn is altijd onvolledig en onnauwkeurig, wat b.v. duidelijk is uit het feit dat er altijd correcties mogelijk zijn en dat het gesprek ‘met onszelf over onszelf’ nooit ten einde is. Hoe onvolledig onze kennis van onszelf is, merkt b.v. iemand die voor de eerste keer naar een bandopname van zijn eigen stem luistert. Een vorm van verdringing of afweer die hierbij op kan treden is, dat men weigert dit later ooit weer te horen of zegt dat het vervormd is door de onvolmaaktheid van het apparaat en niet de eigen stem te horen geeft.

Men weigert dan bepaalde indrukken in het bewuste beeld dat men van zichzelf heeft, op te nemen. Tenslotte is dit bewustzijn afhankelijk van de mogelijkheden om het door de taal in objectieve vorm tot uitdrukking te brengen; waar geen uitdrukkingsmogelijkheid bestaat, bestaat ook geen bewustzijn. De omvang van het bewustzijn is dus vooral ook afhankelijk van de rijkdom aan uitdrukkingsmogelijkheden waarover het individu beschikt. Hierbij is het bewustzijn in zijn meest heldere vorm steeds gebonden aan het gebruik van zijn rijkste hulpmiddel: de taal. [dr.J. Peeck]

Litt. H.Ey, La conscience (1963); C.F.Graumann, Bewusstsein und Bewusstheit; in: Handbuch der Psychologie (1963); R.E.Ornstein, The psychology of consciousness (1972).

PSYCHOFYSIOLOGIE.

Teneinde een beter begrip van de fysiologische basis van het bewustzijn te verkrijgen, zijn vele experimenten uitgevoerd. De mate van activatie van de cerebrale cortex kan gemeten worden met het elektro-encefalogram (EEG). Zo bleek dat verhoogde activatie van de cerebrale cortex de kans op bewuste ervaring vergroot. Volgens sommigen leidt deze stimulering tot verlaagde absolute waarnemingsdrempels.

Verder is er een duidelijke relatie aangetoond tussen de slaap-waaktoestand van het organisme en zijn EEG-patroon. Tijdens de slaap heerst laag-frequente activiteit (tijdens de droom neemt de activiteit toe), terwijl in waaktoestand de frequenties hoger zijn. Vernietiging van bepaalde delen van de hersenen is aantoonbaar in laag-frequente EEG-activiteit en astma-achtig gedrag.

Onder normale omstandigheden is het EEG-patroon een betrouwbare indicator van het intact zijn van de structuren die het bewustzijn mede dragen. Onderzoek bij proefdieren toonde aan dat dwarslesie (doorsnijding) van de hersenstam (waardoor o.a. het opstijgende deel van de hersenstam de cerebrale cortex niet kan bereiken) leidt tot langzame activiteit in het EEG. Daarbij is ook gebleken dat het patroon zich na enkele weken weer kan herstellen, dat normale slaap-waakritmen en reactie op externe signalen weer gaan ontstaan. Is echter ook het achterste deel van de hypothalamus vernietigd, dan verdwijnen alle aanwijzingen voor bewust gedrag. [drs.M.N.Verbaten].