Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Bewijs

betekenis & definitie

o. (bewijzen),

1. de handeling van bewijzen; datgene waardoor voor het verstand onweerlegbaar wordt aangetoond dat iets is zoals men beweerd of verondersteld heeft, zowel in de zin van bewijsvoering als van bewijsgrond: een bewijs leveren; wettig en overtuigend bewijs; vrijspraak bij gebrek aan bewijs; het betoog van een stelling uit de voorwaarden of onderstelling: een rechtstreeks bewijs; bewijs uit het ongerijmde;
2. blijk waaruit men het bestaan of de juistheid van iets kan opmaken, teken: een bewijs van moed, van trouw, van echtheid; een stoffelijk bewijs van erkentelijkheid, iets waaruit deze blijkt;
3. schriftelijke verklaring van iets: bewijs van goed gedrag; bewijs van onvermogen, van herkomst; bewijs van toegang, kaartje.

LOGICA.

Hier is bewijs: het aantonen van de waarheid van een uitspraak. Dit geschiedt door een redenering waaruit blijkt, dat deze uitspraak volgt uit andere uitspraken (premissen) die als waar worden erkend. Vroeger maakte men wel het onderscheid tussen een demonstratief bewijs, waarbij de premissen waar zijn, en een dialectisch bewijs [Gr. dialegomai, een gesprek voeren], waarbij de premissen alleen maar door de gesprekspartner worden erkend.

Dit onderscheid heeft veel van zijn betekenis verloren, omdat naar modern inzicht elk bewijs slechts geldig is binnen een bepaald systeem of taalspel. De geldigheid hangt nl. af van het logisch systeem dat gehanteerd wordt en de empirische kenbronnen die aanvaard worden (zie logisch empirisme). De verschillende mogelijke redeneerfouten in het bewijs worden drogredenen of sofismen genoemd, waarbij men nog onderscheid kan maken tussen opzettelijke en onopzettelijke sofismen.

Litt. H.Brean, Het valse bewijs (1958); K.Schütte, Beweistheorie (1960); H.Klotz, Der philosophische Beweis (1969); H.G.Hubbeling, Language, logic and criterion (1971).

RECHT.

Nederland. In rechte noemt men een feit bewezen, wanneer de waarheid van dit feit voor de rechter is aangetoond. In het burgerlijk proces behoeven alleen feiten die door de wederpartij zijn betwist, te worden bewezen. Feiten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, staan zonder bewijslevering tussen partijen vast. Naar de waarheid van niet vaststaande feiten of naar de toedracht van gebeurtenissen mag de rechter zelfstandig een onderzoek instellen (rapport van deskundigen, gerechtelijke plaatsopneming, ondervraging van partijen).

De rechter kan, hetzij op verzoek van een van de partijen, hetzij ambtshalve, een partij opdragen bepaalde feiten te bewijzen. De wet noemt en regelt een aantal bewijsmiddelen, maar ook andere middelen kunnen tot het bewijs dienen (foto's, geluidsbanden). Sommige feiten kunnen volgens de wet slechts door een bepaald bewijsmiddel worden bewezen. Of bewijs geleverd is, is in het algemeen aan het oordeel van de rechter overgelaten. De rechter moet dit oordeel motiveren.

Bepaalde middelen (authentieke akte, strafvonnis, gerechtelijke eed) leveren echter dwingend bewijs op: de rechter moet het bewijs daardoor geleverd achten, behoudens tegenbewijs. De wederpartij mag altijd tegenbewijs leveren, ook tegen dwingend bewijs, tenzij de wet tegenbewijs uitsluit. Men onderscheidt direct en indirect bewijs naar gelang het te bewijzen feit rechtstreeks wordt bewezen of via een ander feit (hulpfeit), waaruit de juistheid van het te bewijzen feit door de rechter wordt afgeleid.

Strafrecht. De bewijsleer (bewijstheorie) behandelt de vraag wanneer de rechter een feit als bewezen mag of moet aannemen, terwijl het bewijsrecht het geheel van rechtsregels daaromtrent bevat. Het bewijs in strafzaken dient om het redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit (art. 27 WSv) om te zetten in de zekerheid dat verdachte het telastegelegde feit heeft begaan. De wet gaat uit van het negatief-wettelijk stelsel: het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen die overtuiging heeft bekomen (art. 338 WSv). Als wettige bewijsmiddelen gelden volgens art. 339 WSv.

1. eigen waarneming van de rechter;
2. verklaringen van de verdachte (zie bekentenis);
3. verklaringen van een getuige;
4. verklaringen van een deskundige;
5. schriftelijke bescheiden.

Hun bewijskracht, het vermogen van een bewijsmiddel om een feit te bewijzen, hangt af van de overtuiging van de rechter (zie best-evidence, beginsel van -). In de praktijk heerst door een ruime uitleg van de wettige bewijsmiddelen vrijwel een vrij bewijsstelsel. Over de toelaatbaarheid van onrechtmatig verkregen bewijs zijn rechtspraak en doctrine verdeeld. Het strafproces kent niet een bewijslast, d.w.z. verplichting voor een van de partijen in een proces om bewijs te leveren, in de zin van het burgerlijk proces; in het algemeen dient het OM het bewijs voor de aanwezigheid van de elementen van het strafbare feit te leveren, terwijl de verdachte (verdediging) de aanwezigheid van gronden voor strafvermindering en strafuitsluiting slechts aannemelijk hoeft te maken.

België. Een bewijs kan in rechte slechts geleverd worden door de door de wet toegelaten bewijsmiddelen. In het burgerlijk recht kent men de volgende bewijsmiddelen (art.1316 BW):

1. het schriftelijk bewijs;
2. getuigenbewijs; het bewijs door getuigen is in de regel niet toegelaten tegen een akte; verder niet in zaken die de waarde van BF 3000 te boven gaan. Uitzonderingen zijn echter voorzien, nl. in handelszaken (zie getuige);
3. vermoedens: zowel feitelijke als wettelijke;
4. bekentenis: zowel gerechtelijke als buitengerechtelijke;
5. eed, zowel de gedingbeslissende en de aanvullende eed, als de schattingseed.

In het handelsrecht heeft de wet, gezien de noodzaak van snelle afwikkeling van de zaken, geen bepaalde bewijsmiddelen opgelegd, wanneer de persoon tegen wie men het bewijs bezigt koopman is of een daad van koophandel heeft gesteld. De rechter kan in dergelijke gevallen het bewijs door getuigen en vermoedens toelaten. Verder voorzien de handelswetten in speciale bewijsmiddelen (b.v. aangenomen factuur of koopmansboeken hebben een bijzondere bewijskracht tussen kooplieden voor daden van koophandel). Soms echter is de handelswet strenger en wordt een schriftelijk bewijs vereist, nl. voor het verzekeringscontract en het oprichten van een vennootschap van koophandel. In het strafrecht zijn slechts in bepaalde gevallen speciale bewijsmiddelen vereist, b.v. bij muntvervalsing.

WISKUNDE.

Uit een onderstelling A volgt de juistheid van een bewering B:

1. door rechtstreeks B uit A af te leiden (direct bewijs);
2. door het inzicht dat de onjuistheid van B in strijd is met A (indirect bewijs, bewijs uit het ongerijmde).

ewijsbaar bn., bewezen kunnende worden: men zegt vaak meer dan — is; zijn axioma’s —?.

ewijsexemplaar o. (-plaren), exemplaar van een krant of een tijdschrift, dat aan de steller van een advertentie wordt gestuurd als bewijs dat deze geplaatst is of waarin een recensie is opgenomen en dat aan de uitgever en/of de schrijver van het besproken boek wordt gestuurd.