Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Bestuur

betekenis & definitie

o.,

1. het besturen, het leiden en regelen van zaken en personen, beheer, bewind : het van de gemeenten is bij de wet geregeld; algemene maatregelen van
2. gezag, regeringssysteem: een wijziging in het onafhankelijkheid van
3. (besturen) het lichaam, college dat krachtens opgedragen bevoegdheid de aangelegenheden van een vereniging, gemeente of staat regelt en leidt: het dagelijks bestuur van een gemeente, burgemeester en wethouders; een voorlopig -.

Staats- en bestuursrecht. Bestuur vindt men bij alle maatschappelijke organisaties. Wordt het begrip beperkt tot overheidsorganisaties dan spreekt men van openbaar bestuur. Het openbaar bestuur kent dan nog twee componenten, nl. een politieke en een administratieve. Bedoelt men alleen de administratieve component dan wordt gesproken van openbaar bestuur in enge zin.

Ook andere onderscheidingen zijn mogelijk: staats-, provinciaal en gemeentebestuur. Het criterium is dan de territoriale eenheid waarop het bestuur betrekking heeft. Het bestuur komt voor in gecentraliseerde en gedecentraliseerde vorm. Bij centralisatie is het bestuur in hoge mate in één hand, één lichaam of één plaats verenigd, zodat aan de lagere of plaatselijke organen weinig zelfstandigheid wordt overgelaten. Decentralisatie van bestuur is aanwezig als de bestuursorganen over het gehele grondgebied zijn verspreid en tevens als bepaalde bevoegdheden door hogere organen worden overgedragen aan lagere.

Decentralisatie Iaat ruimte voor een zekere zelfstandigheid van plaatselijke gemeenschappen. Ook binnen een gemeente is verdere decentralisatie mogelijk. Zo kan een gemeenteraad een deel van zijn bevoegdheden overdragen aan een → wijkraad (territoriale decentralisatie). Ook is het mogelijk dat een gemeenteraad bevoegdheden overdraagt aan een commissie ter behartiging van bepaalde belangen (functionele decentralisatie). Andere voorbeelden van functioneel bestuur vinden we in de Wet op de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (produkt- en bedrijfschappen).

In België heet de functionele decentralisatie: dienstgewijze decentralisatie. Het is ook mogelijk bevoegdheden over te dragen uitsluitend op ambtelijk niveau. In dat geval spreekt men van deconcentratie, de spreiding van het ambtelijk apparaat.

LITT. A.van Braam, Sociologie van het staatsbestuur I (1969); J.in 't Veld, Ons staatsbestuur in een stroomversnelling (1972).

Huwelijksgoederenrecht. In Nederland en België wordt met bestuur aangeduid het verrichten van rechtshandelingen, die direct betrekking hebben op een bepaalde tot de gemeenschap van goederen behorende bate of op een bepaald privé-goed van een echtgenoot. De bevoegdheid tot bestuur van de gemeenschap komt in Ned. toe aan de echtgenoot, die de bate voor de gemeenschap heeft verkregen (art. 97 BW).

Afwijking van deze bevoegdheidsregel door de echtgenoten is mogelijk bij “huwelijkse voorwaarden; in het bepalen van de inhoud van die afwijking zijn de echtgenoten vrij. Ook de rechter kan, op grond van het in ernstige mate tekortschieten in het bestuur of het in de onmogelijkheid verkeren te besturen, wijziging brengen in de bevoegdheid tot bestuur; hierdoor wordt de oorspronkelijk bevoegde echtgenoot onbevoegd tot het bestuur. Bestuursopdracht door de rechter op grond van het in de onmogelijkheid verkeren tot bestuur is ook mogelijk ten aanzien van privégoederen van een echtgenoot.elgië.

Wanneer de echtgenoten gehuwd zijn onder het stelsel van de wettelijke gemeenschap van goederen, heeft de man alleen het bestuur van de goederen der gemeenschap; hij mag ze verkopen, vervreemden en met hypotheek bezwaren zonder medewerking van de vrouw, wat hem echter niet toestaat de rechten van de vrouw in het gedrang te brengen door bedrieglijke handelingen. De man heeft ook het bestuur over alle persoonlijke goederen van de vrouw. Wat de minderjarige kinderen betreft, beheert een van de ouders hun goederen, behoudens het recht van de andere echtgenoot zich tot de jeugdrechtbank te wenden, uitsluitend in het belang van het kind (art. 389 BW, gewijzigd bij art. 4, wet van 1.7.1974).