Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-03-2019

Belediging

betekenis & definitie

v. (-en), kwetsing, aanranding van iemands eer of goede naam; uiting waarmee men iemand beledigt: beledigingen ondergaan; (rechtst.) verzamelnaam voor de volgende misdrijven: smaad, smaadschrift, laster, eenvoudige belediging en lasterlijke aanklacht.

Burgerlijk recht.

In Nederland regelt de wet in de artt. 1408—1416 BW de civielrechtelijke gevolgen van belediging als een bijzondere vorm van de onrechtmatige daad. Voor toepassing van deze artt., die als belangrijk voordeel bieden dat daarbij vergoeding van immateriële schade kan worden gevorderd, geldt als vereiste het stellen en bewijzen dat de belediger de opzet had de beledigde te kwetsen in eer en goede naam. Het beledigend karakter van de gebezigde woorden moet objectief zijn vast te stellen: niet voldoende is dat de belediger bedoelde te kwetsen, de gebezigde woorden moeten in hun algemeenheid beledigend zijn. De vordering verjaart door verloop van een jaar, te rekenen van het moment waarop de beledigde kennis nam van de belediging. Aangenomen moet worden dat, naast deze vordering, altijd de gewone vordering uit onrechtmatige daad als bedoeld in art. 1401 BW kan worden ingesteld. Daarbij is echter aan de rechter overgelaten of hij al dan niet immateriële schade wil toekennen. Algemeen wordt aanvaard dat ook een rechtspersoon zich, door middel van haar organen, aan belediging in bovenbedoelde zin kan schuldig maken of als beledigde partij optreden.

In het Belg. burgerlijk recht wordt de belediging niet apart geregeld. De beledigde moet dus een gewone vordering uit onrechtmatige daad instellen.

Strafrecht.

Het begrip belediging in het WStr is gelijk aan dat in het BW. Volgens het Ned. strafrecht is belediging opzettelijke aanranding van iemands eer of goede naam (artt. 261-271 WStr). Wanneer op deze wijze een bepaald feit ten laste wordt gelegd met het kennelijk doel daaraan ruchtbaarheid te geven, is er sprake van smaad (maximum straf zes maanden gevangenis of f600,— boete). Wanneer hetzelfde gebeurt door middel van openlijk tentoongestelde geschriften, is sprake van smaadschrift (maximum straf een jaar gevangenis of f600 boete). Van smaad of smaadschrift is geen sprake wanneer de dader klaarblijkelijk heeft gehandeld in het algemeen belang of tot noodzakelijke verdediging. Wanneer de rechter, ter beoordeling van de stelling van verdachte dat hij handelde in het algemeen belang of ter noodzakelijke verdediging, dat nodig acht, kan hij verdachte toelaten tot het bewijs van de waarheid van de beledigende aantijging.

Dit kan ook wanneer de smaad bestaat uit een feit dat een ambtenaar in de uitoefening van zijn bediening wordt tenlastegelegd. Wanneer verdachte wordt toegelaten tot het bewijs van de waarheid en hij slaagt in dat bewijs niet en de tenlastelegging is tegen beter weten in geschied, maakt hij zich schuldig aan laster. De maximumstraf bedraagt dan drie jaar gevangenis. Elke belediging die geen smaad of laster oplevert, wordt als eenvoudige belediging gestraft met maximum drie maanden gevangenisstraf of f600,- boete.

Vervolging wegens belediging kan alleen plaatsvinden na een klacht door de beledigde, met uitzondering van belediging van een ambtenaar in functie. Bijzondere vormen van belediging zijn nog belediging van de koning en leden van het koninklijk huis (artt. 111—114 WStr), belediging van een regerend vorst of bevriend staatshoofd of van een vertegenwoordiger van een bevriende staat (artt. 117—120 WStr), belediging van het openbaar gezag (art. 137 WStr) en belediging van een volksgroep. De meeste van deze bijzondere vormen van belediging zijn zwaarder strafbaar, alle zijn ambtshalve te vervolgen, en dus niet alleen via klacht. Volgens Belg. strafrecht wordt degene die een persoon kwaadwillig een bepaald feit ten lastelegt dat zijn eer kan krenken of hem aan openbare verachting kan blootstellen, en waarvan het wettelijk bewijs niet wordt geleverd, gestraft wegens laster als de wet het bewijs van het feit toelaat, wegens eerroof wanneer de wet dit bewijs niet toelaat (art. 443 StWbk). De straf bedraagt tussen acht dagen en een jaar gevangenis en BF 26—200 boete bij verschillende vormen van openbaarheid van de aantijging (art. 444 StWbk). Voor degene die schriftelijk een lasterlijke klacht bij de overheid indient of die schriftelijk aan iemand lasterlijke aantijgingen tegen zijn ondergeschikte toestuurt, bedraagt de straf 15 dagen tot zes maanden en BF 50—1000 boete (art. 445 StWbk).

Wie van laster wordt beticht tegen een overheidsfunctionaris aangaande feiten in verband met de uitoefening van zijn functie, wordt steeds toegelaten tot het bewijs van de waarheid van de aantijgingen (art. 447 StWbk). Wie door daden, geschriften, prenten of zinnebeelden iemand ten overstaan van derden beledigt, wordt gestraft met acht dagen tot twee maanden gevangenis en BF26— 500 boete (art. 448 StWbk). Als het wettige bewijs van de juistheid der aantijgingen geleverd is en blijkt dat de beklaagde de tenlastelegging heeft gedaan zonder openbaar of privé-belang en alleen om te schaden, wordt hij gestraft als schuldig aan kwaadwillige ruchtbaarmaking met acht dagen tot twee maanden gevangenis en BF 26—400 boete (art. 449 StWbk). Met uitzondering van de lasterlijke aangifte kunnen alle vormen van belediging slechts op klacht vervolgd worden (art. 450 StWbk). Niemand gaat vrijuit op grond dat de geschriften e.d. die het voorwerp der vervolging uitmaken slechts reprodukties zijn van reeds verschenen uitgaven (art. 451 StWbk). Voor de rechtbank gesproken woorden of overgelegde geschriften geven geen aanleiding tot vervolging wanneer die betrekking hebben op de zaak of op partijen (art. 452 StWbk).

Militair recht.

Het Ned. wetboek van militair strafrecht bevat een aantal artikelen waarin de belediging van een meerdere door een mindere afzonderlijk strafbaar is gesteld (artt. 108-110). Daarin worden zowel zwaardere straffen gesteld dan in het gewone strafrecht, als feiten strafbaar gesteld die niet beantwoorden aan de omschrijving van de eenvoudige belediging van art. 266 Wstr. Pleegt een militair opzettelijk tegenover een meerdere een der misdrijven van smaad, laster of lasterlijke aanklacht dan kan hij zwaarder gestraft worden (art. 111), terwijl ook vervolging zonder klacht mogelijk is. Omgekeerd wordt ook de mindere tegen zijn meerdere beschermd door art. 141, dat strafbaar stelt het opzettelijk uitschelden, uitvloeken, beschimpen of in zijn tegenwoordigheid bespotten van mindere door een meerdere.

Het Belg. wetboek van militair strafrecht voorziet alleen het beledigen van een meerdere (art. 42).