Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-03-2019

Bel

betekenis & definitie

/m. (-len),

1. hol metalen voorwerp (klok of halve bol) dat een heldere klank geeft zodra de klepel of een hamertje ertegen slaat en dat dient om te waarschuwen, gehoor te vragen enz.; schel: als de school aangaat wordt de bel geluid; de bel gaat al; een elektrische -; op een fiets moet een zitten; m.n. in huizen een dergelijke schel, die werkt door middel van een metalen draad of koord, van een knop of ring voorzien in de deurpost (thans veelal een elektrisch toestel) en dient om te waarschuwen dat er iemand aan de deur is: de bel gaat niet over, geeft geen geluid;
2. het geluid dat de bel maakt: ik hoor de bel; die bel doet mij schrikken;
3. trekker of knop waardoor de bel overgaat: aan de trekken; op de bel drukken; bij iemand aan de bel hangen, telkens aanbellen;
4. als speeltuig voor kleine kinderen (rammelbel) en opsiering van paardetuig enz.: een arretuig met bellen; (spr.) de kat de aanbinden, ten dienste van anderen of van het algemeen een hachelijke onderneming het eerst beginnen;
5. oorhanger; (gew.) iemand schone bellen in de oren hangen, hem wat wijs maken;
6. geslepen stukjes glas of kristal aan lampekronen;
7. (gew.) slet, slordige vrouw, vgl. lellebel, morsebel, totebel.