Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-03-2019

Bekken

betekenis & definitie

o. (-s),

1. wijde, ondiepe ronde kom, bestemd om vocht op te vangen of te bevatten (doopbekken): het van een fontein;
2. metalen bord waartegen geslagen wordt om een sein te geven;
3. benige ring, gevormd door de beide heupbeenderen, het heiligbeen en het stuitbeen: het grote en het kleine bekken; (ook) de daardoor ingesloten holte ;
4. kom, holte: het bekken van een nier; (geografie) laagte; bekken van een stroom, dat deel van de aardoppervlakte waarvan de waterafvoer door die stroom plaatsheeft; ook een laagte in de aardkorst, waarin zich in het algemeen afzettingsgesteenten verzamelen; vgl. (steen)kolenbekken;
5. als muziekinstrument: ieder van de twee concave koperen schijven, aan de bolle zijden van leren handvatten voorzien, die strijkelings tegen elkaar geslagen kunnen worden .

ANATOMIE.

Het bekken (Lat. pelvis) bestaat uit een aantal beenstukken, o.a. het darmbeen (os ilium), het schaambeen (os pubis) en het zitbeen (os ischii). Deze drie gepaarde beenstukken zijn vergroeid tot één beenstuk, het heupbeen (os coxa), waarvan er een linker en een rechter bestaat. Er wordt een ring van beenstukken gevormd doordat de beide heupbeenderen aan de achterzijde via een door strakke banden weinig beweeglijk gewricht verbonden zijn met het heiligbeen (os sacrum), dat overgaat in het staartbeen (os coccygis). Aan de voorzijde sluit de ring doordat beide schaambeenderen stevig verbonden zijn door een groot aantal collagene vezels. Deze verbinding heet de symfyse. Stevige verbindingen in de bekkenring zijn van groot belang voor het lopen.

Tijdens zwangerschap kunnen deze verbindingen onder invloed van zwangerschapshormonen wat losser worden, zodat de beweeglijkheid en de doorsnede van het bekken toe kunnen nemen. Aan de buitenzijde ligt in beide heupbeenderen een komvormige gewrichtspan voor de dijbeenkop. Het vlak dat van de bovenzijde van het heiligbeen naar de symfyse loopt, vormt de scheiding tussen het erboven gelegen grote bekken en het eronder liggende kleine bekken.

De ovale opening tussen het kleine bekken en het grote bekken heet de bekkeningang, en de ruimte in het kleine bekken de bekkenholte. In de bekkenholte liggen van voor naar achter de urineblaas, een deel van de inwendige geslachtsorganen en de endeldarm. Het kleine bekken heeft ook nog een uitgang, de bekkenuitgang, waarin een spierplaat (bekkenbodem) aanwezig is. Bekkeningang, -holte en -uitgang spelen een grote rol bij de baring, want het kind moet deze benige ring passeren (geboorte); vandaar ook wel de naam baringskanaal of geboortekanaal. De maten van het kleine bekken zijn voor een bevalling van het grootste belang (bekkenmaten).

MUZIEK.

Het bekken is een muziekinstrument dat tot de groep van de idiofonen behoort. Het is een dunne schijf of bord van metaal (koper met zilver vermengd; hoe groter het percentage aan zilver, des te mooier en helderder de klank) met in het midden een bolvormige verhevenheid. Deze laatste is doorboord en in die opening wordt een lus van leder aangebracht; hieraan grijpt de bespeler (de bekkenslager) de instrumenten vast. Door de bekkens langs elkaar te slaan, wordt de metaalmassa in trilling gebracht. De toonhoogte is niet te bepalen; hierdoor kan het instrument bij elk akkoord worden toegepast. Het bekken is van oosterse oorsprong (Turkije).