(behield, heeft behouden),
1. bij zich houden, bewaren, niet verliezen of kwijtraken: zijn macht en invloed wist hij te behouden;
2. niet opgeven, niet laten varen: de gewoonte van te liegen, enz., daarmee voortgaan; zijn plaats behouden, met inspanning blijven waar men zich bevindt;
3. tenslotte verkrijgen en blijven houden: de verkregen snelheid behouden.