(begroette, heeft begroet),
1. zijn opwachting komen maken bij: iemand in zijn nieuwe woning komen begroeten, hem daar voor de eerste maal een bezoek brengen;
2. verwelkomen, groetend ontvangen: de vorst werd met gejuich begroet; (fig.) met kogels begroeten, beschieten;
3. in een bepaalde hoedanigheid erkennen en aanvaarden: ik begroet hem als medestander.