Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Beeldenstorm

betekenis & definitie

m., in het algemeen het (min of meer vandalistisch) verwijderen van beelden, schilderijen, schilderingen en sieraden.

Een beeldenstorm heeft soms te maken gehad met het voor of tegen beeldenverering (zie beeldenstrijd) zijn, maar was vaak een begeleidingsverschijnsel van anders geaarde opstanden. Meer in het bijzonder spreekt men van beeldenstorm tijdens de Reformatie. In de 16e eeuw verzette zich het reformatorisch denken heftig tegen de beeldenverering in de Rooms-Katholieke Kerk, die als afgoderij gekenschetst en als ‘pauselijke superstitie’ verketterd werd. Daar waar de Hervorming wist te domineren ging dit vrijwel steeds met het verwijderen van beelden gepaard. Dit kon zonder veel gewelddaden plaatsvinden, b.v. in het kanton Zürich (1523), waar Zwingli de stadsraad voor zijn overtuiging had gewonnen, of in Tartu onder invloed van Melchior Hoffmann. In Genève onder Farel (1535) voerde echter een sterk fanatisme tot grote vernielingen van kunstwerken, zoals dit ook te Kopenhagen was gebeurd (1530).

Wanneer men in de geschiedenis der Nederlanden van beeldenstorm spreekt, wordt de beweging van 1566 bedoeld, die een belangrijke rol speelde in de voorgeschiedenis van de-Tachtigjarige Oorlog. Deze beeldenstorm had drieërlei motief.

Religieus: het calvinisme was na 1560 sterk doorgedrongen en nam scherp stelling tegen de ‘afgoderij’. De geestelijkheid was gehaat om haar plichtsverzaking en om de wreedheden en martelingen van de inquisitie, terwijl er bovendien een verlangen naar geloofsvrijheid bestond.

Sociaaleconomisch: het maatschappelijk leven was ontwricht door de geloofsvervolgingen, waardoor tallozen het land verlieten. Verder heerste er grote armoede ten gevolge van de moeilijkheden aan de Sont als gevolg van een handelsoorlog tussen Zweden en Denemarken, die de graantoevoer belemmerden (van 1561—66 was b.v. de tarweprijs te Utrecht van f2,90 tot f5,10 per Utrechtse mud gestegen; de rogge te Arnhem van f2,40 tot f6,40 per mud). Daarnaast eisten prijsstijgingen, door de waardevermindering van het geld ten gevolge van de zilvertoevoer uit Amerika, de concurrentie van de Engelse wolnijverheid en bovendien de strenge winter van 1565-66 hun tol.

Politiek: men verweet de leiding van de opstand (Verbond der Edelen, Verbond der Kooplieden en Verbond der Consistoriën), dat ze slechts verzoekschriften aanbood: men wilde nu eindelijk wel eens daden zien. De wanhoop van de mensen zocht zich een uitweg en aangevuurd door de hagepredikers richtte men zich tegen kerken, kloosters en de huizen van de rijken. In een maand trok de beweging over de Nederlanden. In Vlaanderen werd op 10. 8.1566 het klooster Sint-Laurentius bij Steenvoorde bestormd onder leiding van een gewezen monnik. In aug. bereikte de beeldenstorm Groningen. Onder de indruk van de beeldenstorm sloot de adel het akkoord met Margareta (zie Verbond der Edelen), hetgeen betekende dat de adel zich als verzetspartij oploste en de opstand geen leiding meer bezat, door Fruin ‘de noodlottigste misslag van 1566’ genoemd.

Begrijpelijk was deze houding echter wel, want de adel was bevreesd voor een volksbeweging: volksinvloed (die het einde van zijn voorrechten zou betekenen) vreesde hij meer dan het Spaanse bewind. Om dezelfde reden wendden de grote calvinistische kooplieden en industriëlen zich van de massa af.

Men wilde wel een adelopstand, desnoods gesteund door rijke burgers, maar geen volksopstand, die ‘ons als eersten te gronde zal richten’, zoals Oranje aan zijn broer Lodewijk schreef. De overtuigde calvinisten stonden nu alleen; de koning dacht niet meer aan concessies, Margareta trad doortastend op en de hoge adel, op Oranje en Hoorne na, zwoer de koning opnieuw trouw (‘de koning in alles tegen allen te dienen’). Zo zou 1566 (het Wonderjaar, ook het Hongerjaar genoemd) beter als begin van de Tachtigjarige Oorlog beschouwd kunnen worden dan 1568. In 1572 vond in Holland en Zeeland een reprise van de beeldenstorm plaats, toen de geuzen diverse steden hadden bezet. Ook in 1578-80 vonden in plaatsen waar de calvinisten het heft in handen kregen herhalingen plaats (Amsterdam, Haarlem, Arnhem, Nijmegen, Gent, enz., zie Dathenus). LITT.

L.J.Rogier, Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en 17e eeuw (1945); E.Kuttner, Het hongerjaar 1566 (1949); J. W.C.van Campen, Hagepreken en beeldenstorm (Jaarboek Oud-Utrecht, 1949); JJ.Woltjer, Friesland in hervormingstijd (1962).