(bediende, heeft bediend),
1. iemand dienen, helpen, gerieven: iemand op zijn wenken bedienen, hem op het minste verzoek zeer vlug helpen aan wat hij verlangt; hij laat zich bedienen, men moet hem alles geven; zich van de aanwezige spijzen een deel gebruiken; bedien je zelf maar, tast maar flink toe;
2. iemand helpen als leverancier: de klanten bedienen, in een winkel of koffiehuis: het gevraagde of bestelde brengen en afleveren;
3. zorg dragen voor: de telefoon bedienen;
4. het evangelie predikant zijn;
5. een stervende bedienen, in de Rooms-Katholieke Kerk de laatste sacramenten toedienen;
6. gebruik maken van: zich van iets als wapen bedienen; hij bediende zich van leugens, hij probeerde zich met leugens te helpen.
