Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Bargoens

betekenis & definitie

o., een geheime, voor oningewijden onverstaanbare taal, die door zwervers, bewoners van woonwagens, venters en personen die tot deze groepen behoord hebben, gesproken wordt.

In verscheidene streken is het bargoens gekleurd door de streektaal van de sprekers. Het bargoens heeft een groot aantal woorden aan het Jiddisch ontleend: gannef, dief, gojim, christenen, goochem, slim, tof, goed, majem, water, enz. Verder heeft het een veelvuldig gebruik gemaakt van het afleidingssuffix -erik: langerik, tong [Fr. langue], monterik, horloge [Fr. montre], mauwerik, kat, trederik, schoen of pantoffel, vliegerik, vogel, enz. Doordat de dieventaal, die eigenlijk meer als een vaktaal voor inbrekers dan als een geheimtaal moet worden beschouwd, uit het bargoens is ontstaan, is het in vele gevallen niet uit te maken of een woord tot de ene dan wel tot de andere groep behoort. In de litteratuur die zich met de beschrijving van het leven in de volksbuurten der grote steden bezighoudt (Van Mauriks Amsterdamse schetsen en novellen, Heijermans’ Kamertjeszonde, Querido’s Jordaan, Brusse’s Boefje en Het rosse leven en sterven van de Zandstraat, enz.) vindt men een aantal woorden uit het bargoens, waarvan er (via de straatjongenstaal?) ook in de gewone omgangstaal zijn doorgedrongen (gannef, gajes, goochem, gokken, lau loene enz.), argot.

LITT. F.Kluge, Rotwelsch. Quellen und Wortschatz der Gaunersprachen und der verwandten Geheimsprachen. I.Rotwelsches Quellenbuch (1901); M.Valkhoff, Argot en bargoens (1933); J. G.M.Moormann, De geheimtalen (1932—34); E. Endt, Een taal van horen zeggen (1969); C.H.F. Baumhauer, Stromergespràche in Rotwelsch (1970); E.Endt, Bargoens woordenboek (1972).