Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Baan

betekenis & definitie

v./m. (banen),

1. in technische zin: onderste laag zand of puin als grondslag van een grond-, straat-, spoor- of tramweg; hij is dag en nacht op de Baan, hij is steeds onderweg, (fig.) in de weer; (zich) ruim (vrij) Baan maken, alles wat hindert uit de weg ruimen, de doortocht vrij maken; ruim -, ga uit de weg, laat mij passeren; iemand ruim Baan geven, de vrije gelegenheid geven tot; (de) breken, een weg banen, (fig.) nieuwe wegen openen; iets op de lange Baan schuiven, telkens uitstellen en daardoor niet in behandeling nemen, zich ervan afmaken; dat is van de -, dat gaat niet door, daar zijn we af; (fig.) pad, weg, levensloopbaan; hij is zijn Baan ten einde, het is met hem gedaan;
2. vlakke of vlak gemaakte strook grond om gevogelte te vangen;
3. glad- of schoongemaakte uitgestrektheid op sneeuw of ijs: een Baan vegen; een gladde -, ook (fig.) een gevaarlijke weg waarop men licht valt; de Baan is schoon, de gelegenheid is gunstig;
4. in orde gebracht terrein of weggedeelte, voor wedstrijden, ren-, wieler-, tennisbaan; op de komen, aan een wedstrijd deelnemen, uitkomen; dit paard is voor het eerst in de Baan, neemt voor de eerste keer aan een wedstrijd deel; een wedstrijd op de lange, op de korte Baan; een paard, een rijder voor de korte, de lange -, dat (die) alleen op die baan meedingt; een wedstrijd op de vlakke -, zonder hindernissen; ook: de afstand, de lengte van de baan;
5. deel van de werkplaats van een touwslager, vgl. lijnbaan;
6. weg die een voortbewegend lichaam af legt; vgl. aardbaan; de schijnbare Baan, de lijn die een hemellichaam aan het uitspansel beschrijft; het ruimteschip beschreef een Baan om de aarde; weg die een projectiel aflegt: de van de kogel is een parabool;
7. strook van een stof in haar volle breedte: de vloerbedekking werd in drie banen van elk twee meter gelegd; (van een vlag) strook van dezelfde kleur: de Nederlandse vlag heeft drie banen: rood, wit en blauw ; (van behangselpapier) voor die muur zijn vijf banen nodig;
8. als technische term in verschillende vakken: de weg waarlangs zich een deel van een werktuig schuivend beweegt;
9. al dan niet verharde weg op een luchtvaartterrein, waaro ver een vliegtuig zich beweegt om van het punt van vertrek het punt van ‘loskomen’ (het verlaten van de grond) te bereiken, resp. om van het punt van aanraking met grond op de opstelplaats te bereiken.

BANISTIEK.

Een baan staat altijd loodrecht op de broek. Lopen dergelijke vlaggedelen evenwijdig aan de broek, dan worden ze evenlange banen genoemd. Is een vlag verdeeld in drie of meer delen, die schuin lopen in de richting van de vlucht, of in de richting van de broek, dan spreekt men van banen volgens de vluchtdiagonaal, c.q. volgens de broekdiagonaal. Verschillen de banen onderling in wijdte, dan wordt dit in een vlagbeschrijving aangegeven in een verhoudingenreeks.

LUCHTVAART.

Tot enkele jaren voor de Tweede Wereldoorlog, toen de vliegtuigen nog niet zo zwaar waren, zette men op het veld een baan uit, gemarkeerd door vlaggetjes of door ‘hondenhokjes’, waarover de vliegtuigen nagenoeg precies tegen de windrichting in hun ‘aanloop’ tot de vlucht konden maken, de zgn. startbaan. Meestal werd zij ook gebruikt voor het landen: start- en landingsbaan. Ook nu nog wordt het systeem van niet-verharde, verplaatsbare start- en landingsbanen toegepast op vliegvelden waar uitsluitend lichte vliegtuigen worden toegelaten. De keuze van de weg naar de start- en van de landingsbaan wordt dan meestal aan de bestuurder van het vliegtuig overgelaten. Met het zwaarder-worden van de vliegtuigen en het toenemen van het aantal vliegtuigbewegingen op de vliegvelden, werden de meeste luchtvaartterreinen van verharde banen voorzien en werden de wegen naar en van deze banen, de zgn. rij of taxibanen, eveneens verhard uitgevoerd. De verkeersleiding op de luchthaven schrijft dan voor welke start- of landingsbaan en welke rijbanen de vlieger moet gebruiken.

Dat men tegenwoordig met een beperkt aantal start- en landingsbanen kan volstaan, is een gevolg van de veel geringere zijwindgevoeligheid van de moderne vliegtuigen met neuswiel. Op plaatsen met een vrijwel constante windrichting, zoals in een tussen twee evenwijdige bergketens gelegen dal, kan uiteraard met één start- en een landingsbaan worden volstaan, terwijl — als de luchthaven slechts matig wordt gebruikt — in dat geval zelfs één baan, voor zowel starten als landen, voldoende zal zijn. Sommige luchthavens (b.v. Zaventem en Schiphol) hebben een tangentieel banenstelsel, d.w.z. de banen liggen om het gedeelte van de luchthaven waar zich de gebouwen met aan- en afvoerwegen bevinden. Hierbij lopen telkens twee start- en landingsbanen nagenoeg evenwijdig, zodat bij elke windrichting starts en landingen tegelijk kunnen worden uitgevoerd. De lengte van de start- en landingsbanen is — met de belangrijk groter geworden snelheid der vliegtuigen — enorm toegenomen: in de jaren twintig waren de banen enkele honderden meters lang, thans voor de snelle en zware verkeers- en militaire vliegtuigen doorgaans 3—4 km.