Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Apartheid

betekenis & definitie

v., internationaal gebruikte term voor de officiële politiek van de regering van Zuid-Afrika ten opzichte van de diverse rasgroepen.

De apartheidspolitiek is het streven naar een zoveel mogelijk gescheiden ontwikkeling van de rasgroepen, ‘ieder in overeenstemming met zijn eigen aard, tradities en bekwaamheden’. Deze politiek, consequent uitgevoerd, moet leiden tot een territoriale scheiding van de onderscheiden rasgroepen, m.n. tot ‘reservaten’ voor de Afrikanen (d.i. de Bantoebevolking) en aparte gebieden voor de blanken.

De numerieke verhouding der rassen (1973): blanken 17,2%, niet-blanken 82,8% (waaronder ⅞ Afrikanen). De getalsverhoudingen worden voor de blanke bevolkingsgroep steeds ongunstiger; in 1904: 31,5%, in 1964: 17,2% van de Afrikaanse bevolking.

Het geboortenoverschot van de Bantoebevolking is beduidend hoger dan dat der blanken. De betrekkelijk geringe immigratie van blanken kan dit verschil niet goedmaken.

Van de Afrikaanse bevolking is 38% in en 62% buiten de reservaten woonachtig (t.w. tijdelijk in de industriegebieden: 7%, permanent in/bij steden: 21%, permanent op ‘blank’ platteland: 34%). Ruim ⅗ van de Afrikaanse bevolking is op deze wijze buiten de reservaten woonachtig, stevig vervlochten in het economisch systeem van Zuid-Afrika. In de boerenbedrijven der blanken werken op 100 blanken ruim 300 zwarten, in de mijnen op 100 blanken zelfs 800 zwarten. De opbloei van de industrie na de Tweede Wereldoorlog heeft stromen zwarte arbeiders in het produktieproces betrokken (totaal 350000 in 1965). Het percentage stadsnegers neemt dan ook steeds toe.

Willen de blanken echter serieus uitvoering geven aan de apartheid dan zullen zij de zwarte arbeiders uit de blanke economie moeten elimineren. De meeste deskundigen zijn het erover eens, dat dit niet kan zonder tot de rand te gaan van de economische zelfmoord. De blanke Zuidafrikanen zijn ook niet werkelijk bereid deze eliminatie te volvoeren, althans niet in meerderheid en op redelijk korte termijn. Ieder plan houdt rekening met de aanwezigheid van zwarte arbeiders, voorlopig nog vele jaren, gedurende de eerste generaties.

De ontwikkelde Afrikanen Apartheid een numeriek kleine, maar invloedrijke groep Apartheid zijn veelal tegenstanders van de apartheid. Voor hen is er geen terug naar de ‘primitieve’ cultuur der stamverbanden. Juist bij hen is intense rancune gewekt, doordat de discriminerende maatregelen voor hen in volle omvang gelden, óók voor academici e.d. Zij hebben evenmin stemrecht, hebben geen toegang tot de ‘blanke’ bus, kunnen geen postzegels kopen aan hetzelfde loket als de blanken. Iedere blanke, ook de laagste in rang, is hun meerdere. De ‘gewone’ Afrikanen uit de steden blijven in meerderheid sterk gebonden aan de eigen cultuur. Deze mensen vinden het immoreel dingen van de westerse beschaving over te nemen, zelfs al betreft het uiterlijkheden als het gaan naar de bioscoop of het dragen van een stropdas.

De stad met alles wat daarbij hoort, geldt als slecht en afkeurenswaardig. Voor hen staat de weg terug naar het reservaat en de traditionele levenswijze zeker nog open, en zij zouden deze weg, als het economisch mogelijk was, zeker ook volgen. Maar er zijn ook stedelijke Afrikanen die integendeel bewust streven naar aanpassing aan de westerse wereld en levensstijl. Hun aantal is in de stad zeker even groot, maar waarschijnlijk groter dan dat van de ‘traditionalisten’. Men vindt ze trouwens niet alleen in de stad, maar ook in de reservaten.

De reservaten of Bantoestans. Er zijn duidelijke gradaties bij de blanken ten aanzien van de mate, waarin zij bereid zijn om voor de apartheid offers te brengen. Een staatscommissie publiceerde in 1954 een tienjarenplan, dat voorzag in extra kapitaalsinvesteringen ten bate van de reservaten, maar pas in 1962 werd dit gerealiseerd en dan nog alleen voor grondverbetering in de reservaten en voor de bouw van wegen en dorpen. Dus niet (of slechts zeer ten dele) voor de vestiging van industrieën in de reservaten zelf.

Voor de ontwikkeling van de Bantoestans tot politiek zelfstandige eenheden is de ontwikkeling in het reservaat Transkei van belang, dat een bevolking van ca. 1,5 mln. mensen telt. Hier werd in 1963 een regering ingesteld met eigen ministers voor Financiën, Justitie, Binnenlandse Zaken, Onderwijs, Sociale Zaken en Land- en Bosbouw. Tevens werd een geleidelijke vervanging van blanke door Afrikaanse ambtenaren in het vooruitzicht gesteld. Ook voor eigen symbolen werd gezorgd: het gebied kreeg een eigen volkslied en een eigen vlag. In nov. 1963 werden vrije en geheime verkiezingen gehouden voor het parlement van dit eerste Bantoestan dat 45 gekozen leden bevat.

Het parlement bestaat echter verder uit 64 stamhoofden, die door de regering in Pretoria worden aangewezen. Van de 45 gekozen parlementsleden bleken er in dec. 1963 slechts 15 medestanders te zijn van het stamhoofd Matanzima, die zich vóór de apartheid heeft verklaard. Toch kon deze laatste door het parlement als eerste minister worden geaccepteerd, omdat de meeste benoemde leden op zijn hand waren. Alle maatregelen die dit parlement neemt, die overigens niet van toepassing zijn op de blanken en op alle kleurlingen, zijn onderworpen aan het veto van de Zuidafrikaanse regering. De bevoegdheden gelden voorts niet voor de steden binnen het gebied.

De apartheid in de praktijk. Na 1948 is een lawine van discriminerende wetten, bestuursmaatregelen enz. tot stand gekomen. Daarvan enkele voorbeelden: de neger heeft voor iedere reis van enige betekenis toestemming van de autoriteiten nodig; hij kan niet vrijelijk naar de stad gaan om werk te zoeken; hij mag zich niet langer dan 72 uur in de stad bevinden zonder verblijfsvergunning; hij mag niet van werkgever veranderen zonder diens toestemming. Hij mag, eenmaal in de stad, niet overal zijn intrek nemen, laat staan zich blijvend vestigen. De scheiding in de woonsteden van blank en zwart is verscherpt. Krachtens een wet van 1952 moet de Bantoe, zodra hij het reservaat verlaten heeft, voorzien zijn van een hele reeks documenten om te bewijzen dat hij mag zijn waar hij is en mag doen wat hij doet.

Dit leidt bij een ongeletterde bevolking tot eindeloze wrijvingen. Voorts is bij de Bantu Education Act van 1953 een apart onderwijsstelsel voor de Bantoes ingesteld.

De teneur daarvan is het tribale systeem te bevorderen en tribale verschillen te benadrukken, kortom de kinderen in te scherpen dat zij ‘Bantoes’ zijn en als zodanig anders dan de blanken. Bij het onderwijs moet voorts de nadruk minder op ‘academische’ dan op praktische kennis gericht zijn. Vrije keuze ontbreekt ook op het niveau van het middelbaar en hoger onderwijs. De regering streeft ernaar middelbare scholen op te richten in de reservaten en niet in de steden, waar zij minstens even hard nodig zijn. In principe zal iedere school en iedere universiteit voor één stamgroep bestemd zijn. Er zijn nu ‘universiteiten’ gesticht in verre uithoeken van het land.

De feitelijke toestanden, geschapen door de apartheidspolitiek, hebben blank en zwart steeds scherper tegenover elkaar geplaatst. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog zouden de politieke leiders der Afrikanen nog wel tevreden zijn geweest met economische concessies, in de jaren 50 wellicht met bescheiden politieke rechten. De verlangens gaan sedertdien echter reeds uit naar politieke gelijkheid of zelfs suprematie. [drs.A.E.Bayer].

LITT. Tomlinson-rapport, Samenvatting van die verslag van die Kommissie vir die Sosio-ekonomiese ontwikkeling van die Bantoegebiede (Pretoria 1955); N.J. Rhoodie, Die ontwikkeling van die apartheidsgedagte (1958); G.M. Carter, The politics of inequality (2e dr. 1962); Ph. Mayer, Townsmen or Tribesmen (1963); B.A. Pauw, The second generation (1963); D.H.

Houghton, The Transkei, problems and prospects (Kroniek van Afrika IV 2, 1964); B. Brunting, The rise of the African Reich (1964); M. Horrell, A survey of race relations in South Africa (versch. jrg.); J. Prins, De beknelde kleurling (1966); Monica Wilson en L. Thompson, The Oxford history of South Africa II (1971); F. Wilson, Migrant Labour in South Africa (1972).