Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Afhouden

betekenis & definitie

(hield af, heeft afgehouden),

I. overg.
1. verwijderd houden, beletten te naderen of in aanraking te komen: de kinderen moet je van mijn kamer het anker van de boeg afhouden, om sterke wrijving te voorkomen; de boot afhouden, (fig.) niet meedoen, terwijl anderen werken, zich aan zijn plicht onttrek- ken; (sport) een speler op ongeoorloofde wijze b letten de bal of het doel te naderen; de handen van iets afhouden, het niet aanraken; de ogen niet kunnen afhouden van, zich niet kunnen weerhouden er telkens naar te zien;
2. zich van iets afhouden, zich er niet mee inlaten;
3.houden, niet teruggeven: afhouden van tien gulden, het bedrag waarvoor gekocht is in mindering brengen bij het wisselen van het aangeboden biljet;
4. iemand van zijn werk afhouden, verhinderen voort te arbeiden;

II. onoverg.,

1. (van personen of voertuigen) afwijken, afbuigen, zodat men zich zijdelings van een bepaald punt of uit een richting verwijdert; ook: uitwijken: bij dat huis moet je links afhouden;
2. een schip een richting geven waarbij de wind meer van achteren invalt: gestadig aan afhouden, langzamerhand het schip meer vóór de wind brengen;
3. (fig.) zich terugtrekken in daden of woorden bij het ondervinden van tegenstand: spoedig zag hij in, dat hij moest afhouden, niet voort kon gaan met zijn beweringen.