Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Afhangen

betekenis & definitie

(hing af, heeft afgehangen).

1. naar beneden hangen: wijd afhangende mouwen; een afhangend kruis (van paarden); een afhangend dak, zich voorbij de buitenmuur uitstrekkend;
2. (fig.) van iemand afhangen, tot hem in ondergeschikte betrekking staan, zodat men in zijn doen en laten niet vrij is; van zichzelf afhangen, zijn eigen meester zijn; ons uitstapje hangt van het weer af; zover het van mij afhangt, zover ik erover te beschikken heb; iets laten afhangen van iets anders, de beslissing ervan uitstellen om het te regelen naar iets anders dat nog onzeker is; (zegsw.) het zal ervan afhangen, het hangt ervan af, nl. van omstandig- heden die nog onzeker zijn; alles hangt af van, alles komt aan (op die zaak of omstandigheid);
3. deuren, draairamen, luiken afhangen, ze in de kozijnen pas maken en in de hengsels of scharnieren brengen.