Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Afghanistan

betekenis & definitie

(oelat i Pàdshàhi ye Afghánistán), republiek in Voor-Azië, ca. 650000 km2, ca. 17 mln. inw. Hoofdstad: Kaboel (ca. 480000 inw.).

FYSISCHE GESTELDHEID

Vier grote landschapseenheden kunnen worden onderscheiden:

1. Het noordelijke heuvelland van Afghaans Toerkestan tussen de Amoe Darja en het centrale bergland, in hoogte af nemend van 1800 m tot 300—600 m. Het is een vrij droog steppegebied.
2. Het centrale bergland dat uit een aantal ruggen bestaat. Van west naar oost: de Paropamisus (of Feros-Koh), meer noordelijk de Band-i-Toerke- stan, vervolgens het Koh-i-Baba massief (ca. 4000 m, hoogste top Sjah Folahdi 5140 m) dat via de Bamianpas overgaat in de Hindoe Koesj (toppen van 6300 m en hoger, hoogste top: Tiritsj Mir, 7700 m) die tenslotte eindigt aan de zuidrand van het Pamirgebergte (beheerst door de 3800 m hoge Baroghilpas in het Wakhangebied).
3. De vlakten van Zuid-Afghanistan (300 tot 900 m hoogte); dorre steppen, zand- en kiezelwoestijnen (Registan, ca. 30000 km2; Dasjt-i-Margo, ca. 40000 km2) en zoutsteppen.
4. Het Soeleimangebergte op de grens met Pakistan. Dit gebergte sluit via het Safed Koh- gebergte waarin de beroemde Khyber (Kaiber-)- pas (2081 m) aan op de Hindoe Koesj.

Afwatering. Het centrale bergland scheidt drie af- wateringsstelsels:

1. Naar het noorden stroomt een aantal rivieren waarvan de belangrijkste, de Amoe Darja, gevoed wordt door de eeuwige sneeuw op de Pamir en uitmondt in het Aralmeer. De andere ri-

vieren (o.a. de Koendoez, Hari Roed, Moergab) verlopen in de steppen.

2. Naar het oosten stroomt de Kaboelrivier, de enige die via de Indus in de Indische Oceaan uitmondt.
3. Naar het zuidwesten stromen de Helmend (1000 km lang) met haar zijrivieren (o.a. Arghandab, Tarnak) uit in de Hamoen- meren op de grens met Iran. Van al deze rivieren wordt het water gebruikt voor bevloeiing. Een groot bevloeiingsproject is met hulp van de VS opgezet in het Helmend-gebied.

Klimaat. Afghanistan heeft een continentaal klimaat: droge, warme zomers, koude winters. (Ka- boel, op 1800 m hoogte: zomermaxima 38 °C, winterminima Afghanistan25 °C). De gemiddelde neerslag bedraagt 280 mm (100—150 mm in de vlakten, 250— 350 mm in het oostelijke bergland). De neerslag valt hoofdzakelijk in winter en voorjaar, alleen het zuidoosten heeft onder invloed van de moesson zomerregens. Door verschillen in hoogte ontstaan verschillen in temperatuur en neerslag, waarmee een grote verscheidenheid in planten- en dierenwereld samenhangt.

FLORA EN FAUNA

De berghellingen in het oosten sluiten aan op het woudgebied van de Himalaja: op de lagere hellingen o.a. eiken en acacia’s, wat hoger ceders en ten slotte dennen en sparren. Landbouwgewassen: tar- we (in vele variëteiten), maïs, gerst, rijst, katoen, suikerbiet, suikerriet, appels, peren, abrikozen, amandelen, druiven, zuidvruchten, moerbeibomen, dadelpalmen en vijgebomen.

Dierenwereld. In het wild komen voor: wolf, vos, jakhals, beer, panter, sneeuwluipaard, wilde ezel, gazelle, wild schaap, steenbok, hert, stekelvarken. Van de vogels moet de lammergier worden genoemd.

BEVOLKING

Afghanistan telt zo’n 20 verschillende etnische groepen. Driekwart van de bevolking behoort tot de Indo-Europese groepen. Het talrijkst zijn de 7 mln. Pasjtoe’s (Pashtus of ‘echte’ Afghanen), verwant met de Pathanen (Pakhtu’s) in Pakistan. Hun taal is Pasjtoe. Daarop volgen de Tadzjiken, 2,5 mln., die Dari (Oudperzisch) spreken.

Verder zijn er de Char Aimaq (Dari sprekend), de Baloetsjis, de Noeristani en de Sikhs. Tot de Turks-Mongoolse groepen horen de Oezbeken, 1,2 mln., de Toerkme- nen, de Hazara (Dari sprekend) en de Kirghiezen. Over het bevolkingstal bestaan slechts schattingen. Ca. 1,5 mln. woont in de steden; er zijn 3 mln. nomaden. De dichtstbevolkte gebieden zijn de hoogvlakte van Kaboel (422 inw. per km2) en het laagland van Djalalabad (82 inw. per km2). De grootste steden na Kaboel zijn Kandahar (120000), Herat (110000), Koendoez (100000), Baghlan (92000) en Charika (83700). Er zijn ruim 40 steden met meer dan 10000 inw.

Godsdienst. De overgrote meerderheid van de bevolking belijdt de islam in één van de hoofdrichtingen: soennieten (ca. 90 %) en sji'ieten (ca. 10 %). Er zijn godsdienstige minderheden, o.a. de sikhs. Gezondheidszorg. Afghanistan telde in 1971 ca. één arts op elke 19000 inw. Er zijn 55 ziekenhuizen met in totaal 2479 bedden (60 % daarvan in de provincie Kaboel). Bijna de helft van de kinderen overlijdt in het eerste levensjaar, van de rest sterft de helft vóór het twaalfde jaar.

Pers en radio. Er is geen vrije pers, een overheidsnieuwsdienst selecteert het nieuws. In 1970 ver- schenen er 18 dagbladen (4 te Kaboel) met een totale oplage van ca. 100000. Verder zijn er 70 week- en maandbladen. Radio Kaboel zendt acht uur per dag uit. Er zijn ca. 400000 radio-ontvangers.

ECONOMIE

Landbouw is de bestaansbron voor 90 % van de bevolking; bijna ⅔ van de beroepsbevolking is werkzaam in de landbouw. Landbouw en veeteelt samen leveren slechts ca. 50 % van het bruto nationaal produkt. Van de 8 mln. ha die geschikt zijn voor landbouw moeten 5,3 mln. worden bevloeid; door watergebrek worden jaarlijks slechts 2,5 mln. ha bebouwd. 3 mln. ha is geschikt voor veeteelt, 2 mln. ha is met bos bedekt. In het zuiden worden de bevloeiingswerken uitgebreid in het Helmendstroom- gebied (o.a. Kajakai-stuwdam, 90 m hoog, stuw- meer 19 mrd. m3), verder wordt hier bevloeid door middel van karezes (onderaardse gangen). Het belangrijkste landbouwgebied is de vlakte van Afghaans Toerkestan.

Graan neemt 90 % van de gebruikte oppervlakte in, daarvan is tarwe (2166000 t in 1971) het belangrijkst, gevolgd door maïs (730000 t), gerst (310000 t) en rijst (300000 t). Ver- der worden verbouwd: katoen (270001), suikerbieten, suikerriet, oliezaden, groente en fruit en bovendien hennep en papaver (opium).

Veeteelt. De veestapel bestaat uit schapen (23 mln., waarvan 6,5 mln. karakoelschapen), geiten (3 mln.), runderen (3,7 mln.), ezels (1,3 mln.), paar- den, kamelen en pluimvee. De veeteelt geschiedt nog voor een deel (half)nomadisch.

Bosbouw.

Van eigenlijke bosbouw is geen sprake, meer van roofbouw op het bestaande bos. In 1971 werd 6,6 mln. m3 loofhout en 1,6 mln. m3 naaldhout gekapt.

Mijnbouw. Afghanistan is rijk aan bodemschatten. Aangetoond is het voorkomen van: ijzer, chroom, zink, lood, koper, goud, molybdeen, jade, marmer, kalksteen en mogelijk ook fosfaat en potas. Gewonnen worden enkel steenkool (ca. 140000 t per jaar), zout (ca. 20000 t per jaar), lazuursteen (lapis lazuli, ca. 5000 kg per jaar) en aardgas (sinds 1967, ca. 3 mrd. m3 in 1971). In de mijnbouw werken slechts ca. 4000 personen.

Industrie en ambacht. De rol van het traditionele ambacht is nog erg belangrijk (slechts ca. 30000 echte industriearbeiders tegen ca. 200000 ambachtslieden). Het belangrijkst is de textielindustrie (ca. 9600 werknemers, produktie: 62 mln. m katoen, 400000 m wol en ca. 7 mln. m rayon). Verder is er een cementindustrie (ca. 180000 t per jaar), voedings- middelenindustrie (ca. 2000 werknemers, produktie ca. 51000 t tarwemeel, 9000 t suiker, 4000 t plant- aardige oliën), leerverwerkende en porseleinindustrie. Van de industriebedrijven is 66 % gevestigd te Kaboel, dan volgen Koendoez, Mazar-i-Sjarif en Kandahar. Van de huisnijverheid is vooral tapijtknopen belangrijk.

Handel. Afghanistan voert meer in dan uit ($124,7 mln. tegen $80,8 mln. in 1970/71). Uitvoer van fruit (vers en gedroogd) en noten, karakoelvellen (persianer), aardgas (naar de USSR), wol, tapijten, ruwe katoen, oliezaden, huiden en vellen, enz. Be- langrijkste afnemers zijn: USSR (30 %), India,

Groot-Brittannië, Pakistan, VS. Ook veel handwerkprodukten (geborduurde schapebontgevoerde jassen e.d.) vinden de laatste tijd hun weg naar het buitenland. Invoer van thee, textiel, aardolieprodukten, metaalwaren e.a. industrieprodukten.

Verkeer. Spoorwegen ontbreken. Alleen de Amoe Darja is bevaarbaar en heeft een aantal rivierhavens. Het autowegennet bestaat uit een ringweg (Herat—Kandahar—Kaboel—Sjibergen (het deel Sjibergen—Herat is nog niet klaar) van 1200 km. Op deze ringweg sluiten belangrijke toevoerwegen aan, die de verbinding met de buurlanden verzekeren.

Van het in totaal 14500 km metende wegennet is 2800 km geplaveid. Een belangrijke schakel in de verbinding van Kaboel met het noorden (o.a. Termez in de USSR) vormt de tunnel onder de Salaang- pas. In 1969 telde het voertuigenpark ca. 30000 personenauto’s, ca. 15500 vrachtauto’s en ca. 2300 autobussen. De traditionele lastdieren hebben hun betekenis nog niet verloren. Kaboel en Kandahar hebben elk een internationale luchthaven.

Afghanistan telt twee luchtvaartmaatschappijen, waarvan één uitsluitend voor het binnenlandse net, dat 25 steden omvat. Het telefoonnet omvat ca. 10000 aansluitingen (1968).

Toerisme komt maar langzaam op gang. In 1958 bezochten niet meer dan 436 buitenlanders het land, in 1971 waren het er ruim 113000, waaronder veel hippies. Er zijn maar enkele luxe hotels (in Kaboel), nieuwe hotels worden gebouwd. Bekend toeristencentrum is Bamiyan (enorme Boeddhabeelden uitgehouwen in de rotsen). In het noordoostelijke bergland worden safari's georganiseerd.

STAATSINRICHTING

Bestuur. Afghanistan is een republiek, sinds in 1973 koning Mohammed Zahir Sjah is afgezet door zijn neef en zwager Daoed, die is uitgeroepen tot president (hij is tevens eerste minister). In 1923 kreeg het land voor het eerst een grondwet, die voor het laatst in 1964 is gewijzigd. Toen werd een Parlement (Sjoera) ingesteld, bestaande uit twee kamers: het Huis van het Volk (Wolesji Yirgah, 216 afgevaardigden) en het Huis der Ouden (Mesjrano Yirgah, 84 leden). Het land is verdeeld in 29 prov., elk onder een gouverneur die aan het hoofd staat van de gekozen provincieraad. De prov. zijn onderverdeeld in districten en gemeenten.

Er is actief en passief kies- recht voor zowel mannen als vrouwen. Er bestaat maar geringe belangstelling voor politiek. Politieke partijen zijn er nauwelijks.

Recht. De rechtspraak vindt plaats door onafhankelijke rechtbanken met aan het hoofd het Hoog Gerechtshof (9 rechters). Het recht berust nog grotendeels op de Koran. Wel dringen er steeds meer elementen van het westerse recht door.

Geldwezen en financiën. Munteenheid is de afghani (= 100 pul). Er bestaat een officiële koers ($1 = 45,00 afg.) en een vrije koers ($1 = 79,26 afg. in 1971). De buitenlandse schuld van Afghanistan bedroeg in 1970 ca. $475 mln., waarvan 75 % is verschuldigd aan de USSR. Een belangrijke bron van inkomsten voor de overheid zijn aardgas en toerisme. Op de staatsbegroting komt al jaren een tekort voor.

Buitenlandse hulp kreeg het land van de USSR en de VS. In 1974 werd door Iran omvangrijke hulp toegezegd.

Onderwijs. Het lager onderwijs is kosteloos en verplicht tot het 13e jaar. In 1970 waren er echter slechts 540000 leerlingen (23 % der leerplichtigen) waarvan 76000 meisjes. Het middelbaar onderwijs telde 120000 leerlingen (9 % van de 13—19 jarigen). Onderwijzersopleidingen zijn er te Kaboel (3000 leerlingen), Kandahar, Djalalabad, Herat en Khost. Universiteiten te Kaboel (ca. 6300 studenten) en te Djalalabad (sinds 1963, alleen geneeskunde, ca. 400 studenten).

Andere instellingen voor hoger onderwijs, o.a. een technische hogeschool, alle te Kaboel. 90 % van de bevolking boven de 15 jaar is nog analfabeet. In de stad Kaboel is dat ca. 30 %. Krijgsmacht. De landmacht bestaat uit vier legerkorpsen en zes afzonderlijke divisies en telt ca. 85000 man, gedeeltelijk dienstplichtig. In oorlogstijd kan de sterkte worden aangevuld met gewapende stamleden. Er is één pantserdivisie, uit- gerust met Russische T34 en T54 tanks, en een speciale bergbrigade.

De luchtmacht is uitgerust met MIG 21 straaljagers en IL 28 straalbommenwerpers. De gendarmerie bestaat uit ca. 13000 man. [drs.D.van der Zee]

LITT. W.Kraus (red.), Afghanistan. Natur, Geschichte und Kultur, Staat, Gesellschaft und Wirtschaft (1972); L.Dupree, Afghanistan (1973).

CULTUUR

Letterkunde. Sinds de 16e eeuw wordt het Afghaans ook als litteraire taal gebruikt. Onder invloed van de Perzische letterkunde was er een bloeiperiode in de poëzie van de 17e eeuw, met als belangrijkste dichter Koeshhal Khan (1613-91). Vele theologische en romantische werken zijn vertaald uit het Arabisch, Perzisch en Hindoestani. Het volkslied, voorgedragen door rondtrekkende zangers, geniet grote populariteit en heeft een sterk nationaal karakter.

LITT. J.Darmesteter, Chants populaires des Afghans (1888—90); G.Morgenstierne, Die afghanische Literatur (1964).

Beeldende kunst. In de eerste eeuwen n.C. ontwikkelde zich een boeddhistische kunst vanuit de vele kloosters in Noordwest-Indië. Aanvankelijk was dat een mengvorm van Grieks-Romeinse en Indische invloeden, die zich aanpaste aan de boeddhistische godsdienstvorm. Een tijdlang waren er ook Perzische invloeden (Sassaniden, 3e eeuw) maar later werden deze weer verdrongen door Indische. Kenmerken van de boeddhistische kunst waren: het groeperen van heiligdommen en ruimten rondom een stoepa; in verband met schaarste aan steen werd veel hout gebruikt en steen slechts als bemanteling toegepast; decoraties werden als schildering of in beeldhouwwerk aangebracht; de schilderingen (fresco’s) zijn in levendige kleuren uitgevoerd. Veel heiligdommen werden ook in rots uitgehouwen.

Muziek. Hiervan is maar weinig bekend. De instrumenten waren van Turkse en Perzische herkomst. Men voegde snaren toe om de klankrijkdom te vergroten. Zwervende liederenzangers nemen aan alle feestelijkheden deel en zingen dansliederen die ze zelf begeleiden. Bekende snaarinstrumenten zijn de kemangeh, de sarinda en de delruba.

GESCHIEDENIS

Men kan eigenlijk pas van Afghanistan spreken als in het midden van de 18e eeuw een zelfstandige Afghanenstaat opkomt. Voordien was Afghanistan de prooi van vreemde veroveraars of was het versnipperd in tal van weinig belangrijke vorstendommetjes. Het gebied van Afghanistan maakte van de 6e—4e eeuw v.C. deel uit van het Perzische Rijk. Het werd veroverd door Alexander de Grote. Na diens dood kwam het noorden (Baktrië) aan het rijk der Seleukiden en het zuiden aan het Indische rijk van Çandragupta, dat daar echter pas onder Asjo- ka zijn gezag wist te vestigen (250 v.C.). In die tus- sentijd ging Baktrië al verloren voor de Seleukiden en vormde het een eigen hellenistisch rijkje, dat zich 184 v.C. ten zuiden van de Hindoe Koesj uitbreidde tot over het noorden van India.

Deze expansie leidde tot versnippering van eigen krachten, zodat Afghanistan 128 v.C. zonder veel moeite kon worden veroverd door een Iraans steppenvolk, de Yue- tsji. Ca. 50 n.C. kwamen de Koesjans (India, geschiedenis) in het land. Zij brachten het boeddhisme in Afghanistan; het land werd echter in 3e—4e eeuw veroverd door het Nieuwperzische Rijk. Nadat de Arabieren dit rijk onder de voet hadden gelopen drong de islam Afghanistan binnen, zonder dat het land Arabisch werd. Afghanistan raakte toen verdeeld in verschillende rijkjes tot het verenigd werd door Mahmoed van Ghazni (990—1030). Het door hem gestichte rijk werd na een eeuw door de Turken vernietigd.

Deze moesten tijdelijk wijken voor de dynastie der Ghoriden en tenslotte voor de Mongoolse vorst Dzjengis Khan (1223). De Mongolen lieten het bestuur over Afghanistan echter hoofd- zakelijk over aan Turken. In het midden van de 14e eeuw was de Mongoolse greep op Afghanistan zozeer verzwakt, dat het in een aantal Turkse vorstendommetjes uiteen viel tot het veroverd werd door Timoer Lenk, wiens nakomelingen de eenheid van het rijk niet wisten te handhaven. In 1564 veroverde Baboer, vanuit Ferghana, Afghanistan. Tegen het einde van de 16e eeuw raakte het land verdeeld tussen Perzië en het Indische Rijk van de Grootmogol, terwijl Balkh (het vroegere Baktrië) aan de Oesbeken toeviel.

De Afghanen hadden zich sinds de 11e eeuw in India doen gelden als veroveraars. Toen Mahmoed van Ghazni zijn rijk in Noord-India vestigde, deden de Afghanen daar hun intrede. Ook bij veroveringen van Baboer bij de vestiging van het Rijk van de Grootmogol speelden de krijgshaftige Afghanen een belangrijke rol. Daarbij werkten zij mee aan de stichting en instandhouding van staten, die hun zwaartepunt in India in plaats van in Afghanistan hadden. Pas in 1747 werd een specifiek Afghaanse monarchie gevestigd. De Pathanen — de voornaamste Afghaanse stam — verkozen toen Ahmad Sjah tot hun vorst.

Bij zijn dood (1772) liet hij een rijk nadat behalve het huidige Afghanistan tevens de Punjab en Kasjmir omvatte. De door hem gevestigde dynastie kreeg sinds het laatste decennium van de 18e eeuw te kampen met opstanden van de Sikhs en met twisten onder de Pathanen. Afghanistan is in 1837 onder emir Dost Moehammed gepacifi- ceerd, maar het rijk was danig gekrompen; de Sikhs hadden de Punjab en Pesjawar afgescheiden, terwijl het westelijke rijksdeel Herat de status van een autonoom vorstendom kreeg.

Tussen 1839 en 1842 viel Afghanistan ten prooi aan militaire interventie van de Britten, die daarbij vooral door vrees voor Russische expansie werden gemotiveerd. Toch duurde het nog tot 1875 alvorens de Russen hun rijk tot de Afghaanse grenzen opschoven. De Afghaanse emir Sjir Ali nam contact op met het Russische bestuur in Toerkestan, hetgeen tot hernieuwde Britse inmenging leidde: Afghanistan werd in 1878 gedwongen een Britse resident toe te laten en het diplomatiek beleid onder Brits toezicht te plaatsen. Nadat de resident in 1879 vermoord was, zond Groot-Brittannië opnieuw troepen. In 1880 werden die weer teruggetrokken. Emir Abdoer Rahman berustte in Britse supervisie over de buitenlandse politiek, wat gehonoreerd werd met een jaarlijkse subsidie.

Tussen 1885 en 1895 werden de grenzen met Rusland en Brits-Indië afgebakend. Abdoer Rahman (✝ 1901) maakte een begin met de modernisering; hij riep een betaald leger en een ambtelijk bestuursapparaat in het leven en slaagde erin om middelpuntschuwende stammen in het gareel te krijgen.

De Britten hadden de onafhankelijkheid van Afghanistan grotendeels in stand gehouden omdat zij verwachtten dat dit land als buffer tussen Brits- Indië en Rusland zou kunnen fungeren. In 1907 kwam een Brits-Russisch verdrag tot stand, waarin Petersburg zich neerlegde bij de Britse invloed op Afghanistan. In 1919 verlangde emir Habiboellah de, volledige onafhankelijkheid. Vervolgens werd hij vermoord. Na een korte burgeroorlog kwam zijn zoon Amanoellah op de troon. Nu volgde een korte

Brits-Afghaanse oorlog. In aug. 1919 werd de wapenstilstand van Rawalpindi gesloten, waarbij Londen Afghanistan complete soevereiniteit toestond, hetgeen in het vredesverdrag (1921) werd bekrachtigd. Amanoellah verkeerde op vriend- schappelijke voet met de USSR. Zijn onstuimige hervormingsdrang, die op het voorbeeld van de Turkse staatsman Kemal Pasja berustte, werd hem noodlottig. In 1929 werd hij afgezet en ging hij in ballingschap. Zijn opvolger Nadir Khan werd in 1933 vermoord, waarna diens 19-jarige zoon Mohammed Zahir Sjah op de troon kwam.

Gedurende de eerste drie decennia van zijn veertigjarig bewind werden de regeringen steeds geleid door leden van de koninklijke familie. Van 1953 tot 1963 was Zahirs neef Daoed premier. Hij streefde naar krachtiger modernisering van het land. Daoed keerde zich scherper tegen Pakistan, dat weigerde zijn Pakistaanse minderheid, zelfbeschikking toe te staan. Reeds kort na het ontstaan van Pakistan (1947) had de Afghaanse regering vergeefs op een volksstemming onder de Pakistaanse Pathanen aangedrongen. Door dit conflict was Daoed geneigd om toenadering tot de USSR en India te zoeken.

Hoewel Afghanistan formeel tot de niet-gebonden landen behoort, is de Sowjetinvloed na de Tweede Wereld- oorlog geleidelijk toegenomen. Het Kremlin maakt daar echter geen opdringerig gebruik van. Zahir liet trouwens geen enkele, dus ook geen communistische partijvorming toe. Bovendien aanvaardde Afghanistan ook ontwikkelingshulp van westerse mogendheden.

In 1963 werd Daoed tot aftreden genoopt. Van die tijd af is het verboden om leden van de dynastie in de kabinetten zitting te laten nemen. Krachtens de grondwet van 1964 kreeg de staatsinrichting formeel een parlementair karakter. Die formaliteit was een wassen neus, want ondanks de verkiezingen waarbij uit diverse kandidaten kon worden gekozen, bleef partijvorming taboe. In 1971 en 1972 werd Afghanistan geteisterd door droogte en hongersnood. Ambtenaren maakten zich meester van geïmporteerd Amerikaans graan en brachten het zwart aan de man.

De ontevredenheid die zich nu deed gelden, leidde tot de belofte partijen toe te staan en tot de aankondiging van diverse hervormingen. In 1973 werd Zahir afgezet en riep Daoed de republiek uit. Daoed wordt omringd door in de USSR opgeleide officieren en schijnt nog steeds te streven naar annexatie van de Pathaanse gebieden in Noord-Pakistan. Afghanistan heeft zich tot nog toe buiten het Chinees-Russisch conflict gehouden. Dientengevolge dragen de betrekkingen met China een correct karakter.

LITT. Sir P.Sykes, Hist. of Afghanistan (1940); A. Fletcher, Afghanistan, highway of conquest (1965); M.Klimberg, Afghanistan, Das Land im historischen Spannungsfeld Mittelasiens (1966); A.Lamb, Asian frontiers (1968); W.Hale, Afghanistan (in G. Wint, red., Asia handbook, 1969); V.Gregorian, The emergence of modern Afghanistan (1969); L. Dupree, Afghanistan (1973).