achteraf', bw. en zn:
I. bw., 1. in het achterste gedeelte, in een afgelegen hoek, van de weg af: — blijven, liggen, wonen, staan, zitten; hij houdt zich steeds —, treedt niet op de voorgrond, is een der laatsten;
2. (met betrekking tot de tijd) na afloop, later: ik hoorde — — is het gemakkelijk zeggen, hoe men het had moeten doen; II. zn., o. (-fen), afgelegen plaats; gedeelte van landerijen dat het verst verwijderd ligt; de strook veengrond die het laatst verveend wordt of aan de snee komt.