Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-12-2018

aanspraak

betekenis & definitie

aan'spraak, v./m. (-spraken), 1. gelegenheid om met iemand te spreken: een aanspraak(je) hebben, met iemand kunnen redeneren; hij heeft wel wat — nodig, men mag hem wel eens opzoeken en wat afleiding bezorgen; 2. recht om te eisen: — hebben op iets, recht hebben het te bezitten of het genot ervan te hebben, het met recht kunnen eisen; 3. eis om te bezitten of te gebruiken: — maken op iets; ook in de zin van: openlijk beweren; 4. (in de stijlleer) het onverwacht aanspreken van iemand of van een als persoon gedacht voorwerp en de woorden daarbij gebezigd.