Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-12-2018

aanmatiging

betekenis & definitie

aan'matiging, v. (-en), 1. onrechtmatige opeising of toeëigening; 2. laatdunkende taal of daad; 3. (België, recht) het onrechtmatig doen voorkomen dat men een bepaalde functie, titel of gezag zou bezitten.

Aanmatiging van ambten. Art. 277 Belg. WStr. bestraft met correctionele gevangenisstraf het willens en wetens verrichten door een daartoe zonder titel of hoedanigheid hebbend persoon van een gekenmerkte daad, die tot de ambtsbevoegdheid behoort van functies, waarvan de uitoefening een delegatie van de rechtmatige civiele of militaire openbare overheid impliceert, en die aan hun titularis een deel, hoe gering ook, van het openbaar gezag toekennen. Het misdrijf van aanmatiging van openbare ambten dient zorgvuldig te worden onderscheiden van andere misdrijven die dergelijke aanmatiging voorzien in andere omstandigheden, en waardoor het gevaar ervan verscherpt wordt, zoals wederrechtelijk commando nemen over een legerkorps, een troep soldaten, een oorlogsschip, een post, een stad (art. 127 WStr.); onwettig vervroegde of verlengde uitoefening van het openbaar gezag (artt. 261 en 262 WStr.); wederrechtelijke en willekeurige gevangenhouding, op vals bevel der openbare overheid, of in de kledij of onder de naam van één van haar agenten (artt. 437 en 438 WStr.). Aanmatiging van machten. Art. 237 Belg. WStr. stelt correctionele gevangenisstraf en geldboeten, mede mogelijke tijdelijke ontzetting, tegen de rechters, magistraten van het OM, en ambtenaren van de gerechtelijke politie, die zich met de uitoefening van de wetgevende of de administratieve macht hebben ingelaten. Art. 239 van het WStr. voorziet in bestraffing van ambtenaren of leden der administratieve lichamen, die zich met de uitoefening der wetgevende macht zouden hebben ingelaten, of zich zouden bemoeid hebben met het nemen van besluiten houdende enig bevel of verbod aan de gerechtshoven of rechtbanken. Waar bedoelde feiten er toe strekken de politieke instellingen van het rijk om te vormen, zullen zij als een politiek misdrijf worden aangemerkt, en derhalve ressorteren onder het Hof van Assisen (art. 98 Ger. Wbk.).