Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-12-2018

aanleggen

betekenis & definitie

aan'leggen (legde aan, heeft aangelegd).

I. overg. 1. tegen of om iets aanbrengen, vastmaken: iemand boeien —, aandoen; een maatstaf —, maatstaf; de thermometer —, plaatsen in of tegen het lichaam; een zuigeling —, aan de borst leggen; aan de wal vastleggen: een schip op stukgoederen —, in lading leggen om door verschillende kooplieden bevracht te worden; vis —, een gekookte vis, geheel toebereid, enigermate in zijn vorige gedaante herstellen; koekdeeg —, gember of sukade in de buitenzijde drukken; (smederij) een ploegschaar, een bijl —, er een nieuw stuk staal of ijzer op leggen en aanwellen; 2. op iets richten of mikken (vuur- of stootwapens); 3. (fig.) doen of inrichten overeenkomstig een bepaald doel: het spel zus of zo —, zijn maatregelen treffen; het zuinig, breed —, zijn levenswijze zuinig of op grote voet inrichten; het op iets —, gemunt hebben op (zwakker dan het op iets toeleggen); het met iemand —, zich met hem inlaten; (ook) gemene zaak met hem maken; (ook) ruzie met hem maken; het met een meisje liefdesbetrekkingen aanknopen; 4. maken, beginnen te maken overeenkomstig een bepaald doel: een verzameling, een lijst, voorraden beginnen te houden, in te richten; een tuin —, een stuk grond daartoe in orde brengen, paden en perken erin maken, heesters en bloemen erin planten enz.; vuur —, brandstoffen zodanig rangschikken dat zij, aangestoken zijnde, kunnen voortbranden; (ook) aanmaken; m.n. van werken die zich over een zekere afstand of oppervlakte uitstrekken: straten, wegen, vaarten, dijken, vestingwerken, plantsoenen, gasleidingen —, ze op de aangegeven plaats tot stand brengen; 5. een proces —, als eiser een rechtsgeding beginnen;

II. onoverg. 1. voor de wal komen (van vaartuigen): daar leggen wij niet aan, de reis wordt daar niet onderbroken; 2. onderweg stilhouden (van personen, rijtuigen enz.) om uit te rusten of iets te gebruiken: aan alle kapelletjes of heilige huisjes —; 3. aanhouden op, zich richten naar.