Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 22-12-2018

aandoen

betekenis & definitie

aan'doen (deed aan, heeft aangedaan), 1. aan het lichaam doen, aantrekken (kleren, schoenen); zich bekleden met (b.v. versierselen);

2. (met datief) (fig.) veroorzaken (de dood, verdriet, plezier): dat zal je de dood niet —, dat zal zo erg niet zijn; berokkenen, toebrengen (belediging, overlast): iemand de dood -, hem kwellen, plagen, treiteren, dat kun je me niet aandoen, dat mag je mij niet laten overkomen;
3. iemand een proces —, hem in rechten vervolgen;
4. treffen, indruk maken op iemands gevoel, zowel lichamelijk als geestelijk: zijn pedant optreden deed mij onaangenaam aan; (van organen) aantasten: hij heeft een ernstige kwaal, de longen zijn aangedaan; (specifiek) ontroeren: uw woorden deden hem aan; (zie aangedaan);
5. de genoemde indruk teweegbrengen: dat doet vreemd aan; een modern aandoende prehistorische voorstelling;
6. onderweg bezoeken: een plaats, een haven —, daar binnenlopen om er kort te vertoeven;
7. aansteken, aanzetten: de lamp.