Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

zegepraal

betekenis & definitie

triomf, overwinning, triomftocht

uitspraak
[zee-guh-praal]

citaat
"Ik wilde de bourgeoisie laten zien dat haar pleziertjes voortaan niet meer onaantastbaar zouden zijn, dat haar brutale zegepralen verstoord zouden worden, dat haar gouden kalf stevig op zijn voetstuk heen en weer zou schudden voordat het met een laatste klap naar beneden zou storten van vuil en bloed."
Bron: Hoofdpersoon: de bommenlegger (Joost de Vries, De Groene Amsterdammer, 17 februari 2016)

woordfeit
Zegepraal is een oud woord voor 'triomf, overwinning' of 'triomftocht'. Het is samengesteld uit zege 'overwinning' en praal 'vertoon van pracht, imponerende schoonheid'. Triomftochten met veel (pracht en) praal zijn onder meer bekend uit de Romeinse tijd: een zegevierende heerser liet zich daarbij uitgebreid toejuichen.
Beide delen van het woord hebben oude Germaanse wortels. Zege kwam al in de tiende eeuw voor in het Nederlands in de vorm sigi. Praal is een afleiding van het werkwoord pralen 'opscheppen, pronken', dat in de verte verwant is met brallen 'luid en opschepperig praten'.