Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

pareren

betekenis & definitie

afweren, afslaan, tegenhouden

uitspraak
[pa-ree-ruhn]

citaat
“In de tweede periode namen de Snekers wat gas terug en kwam De Reest nog aardig dichtbij; Neptunia kreeg een aantal uitsluitingen te verduren, maar wist de daaropvolgende aanvallen steeds knap te pareren.”
Bron: Neptunia stelt orde op zaken (Sneeker Nieuwsblad, 19 februari 2017)

woordfeit
Pareren komt in een aantal vaste verbindingen voor; de bekendste zijn een aanval pareren (dan betekent het ‘tegenhouden, afslaan’) en kritiek pareren (‘afwenden, ingaan tegen’). Het heeft ook een aantal specifieke sportbetekenissen, onder meer in het schermen en de paardensport.
In ouder Nederlands betekende pareren vooral ‘gereedmaken, opsieren’. Het komt via het Franse parer van het Latijnse parare ‘gereedmaken, voorbereiden, maatregelen nemen’. De betekenis ‘afweren’ is waarschijnlijk in het Italiaans ontstaan en vervolgens ook via het Frans in het Nederlands terechtgekomen.