Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

bakvis

betekenis & definitie

meisje in (of rond) de puberleeftijd

uitspraak
[bak-vis]

citaat
“Ze was zó mager geworden dat haar oren eindelijk niet meer veel te klein waren voor haar kop. De bakvisjes des huizes hadden haar een tak duizendschoon tussen de voorpoten gefrommeld, en om het rechterpolsje, waar de dokter de verlossende injectie had toegediend, droeg ze een pleister.”
Bron: Sylvia Witteman ging naar de begrafenis van een schuwe, neurotische lapjespoes (Sylvia Witteman, de Volkskrant, 18 april 2018)

woordfeit
Bakvis betekent letterlijk ‘vis om te bakken’. Vaak werden daar (verschillende soorten) kleine visjes mee bedoeld, die met enkele tegelijk de pan in gingen.
De figuurlijke betekenis is in de negentiende eeuw ontleend aan het Duitse Backfisch. Volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands werd dat woord al in de zestiende eeuw in Duitse studentenkringen gebruikt in de betekenis ‘onrijpe student’, misschien door de klankovereenkomst met baccalaureus ‘eindexamenkandidaat’.
Niet veel later kwam de betekenis ‘onvolwassen, puberaal meisje’ op. Misschien heeft het formaat van bakvis(je) in de letterlijke betekenis daarbij een rol gespeeld: dat waren immers kleine visjes, waardoor er een associatie met onvolgroeidheid en onvolwassenheid kan zijn ontstaan. Dit is echter verre van zeker.