republiek in zuidelijk Afrika, begrensd door Botswana, Zambia, Mozambique en ZuidAfrika, 309245 km2. Hoofdstad: Salisbury.
POLITIEK Begin 1979 brachten Ian Smith en de gematigde zwarte leiders de zgn. interne regeling nog in de praktijk: overgang naar een zwart meerderheidsbewind zonder deelneming van het guerrillavoerende → Patriottisch Front. Op 30.1.1979 keurden de Rhodesische blanken in een referendum een nieuwe GW goed, die in algemeen stemrecht voorzag.
In april 1979 werden verkiezingen gehouden voor een parlement met 72 zwarte en 28 blanke leden. Ondanks de oorlogsomstandigheden in het land verliepen die verkiezingen vrij rustig. Door het oproepen van alle beschikbare reservisten was het Rhodesische leger op topsterkte gebracht en het Patriottisch Front slaagde er niet in de verkiezingen te ontwrichten. Bij een kiezersopkomst van ca. 60 % behaalde de African National Council (ANC) van → Muzorewa verreweg de meeste stemmen. Op 1.6.1979 werd Muzorewa premier van een coalitieregering met zwarte en blanke ministers. De naam van het land werd tevens gewijzigd in ZimbabweRhodesië.
Er veranderde daardoor niet veel. Oproepen van Muzorewa aan de guerrillero’s om de wapens neer te leggen, haalden weinig uit. Internationaal werd het resultaat van de verkiezingen niet erkend en de sancties duurden voort. Slechts het nieuwe conservatieve bewind in Engeland van Thatcher leek de interne regeling te willen steunen. Tegen ieders verwachting in nam Thatcher op de Britse Gemenebestconferentie in Lusaka in aug. 1979 afstand van de interne regeling en bouwde een goede verstandhouding op met de zwarte presidenten, m.n. met president Nyerere van Tanzania. Samen werkten zij een plan uit voor vredesbesprekingen in Londen tussen het bewind van Muzorewa en het Patriottisch Front, met Engeland als arbiter tussen de twee.
Het hele Gemenebest schaarde zich daarachter. Premier Thatcher had zich in Lusaka laten leiden door de adviezen van haar minister van Buitenlandse Zaken lord Carrington. Die nam ook het voorzitterschap van de Londense vredesconferentie op zich.
De besprekingen begonnen op 10.9.1979 in het Lancaster House. Lord Carrington verdeelde het overleg in drie fasen: eerst overeenstemming over een nieuwe GW, daarna over het tussentijds bestuur in Rhodesië tot krachtens die GW algemene verkiezingen waren gehouden en tenslotte een akkoord over een staakt-het-vuren. Tijdens alle drie fasen diende lord Carrington eigen voorstellen in, waaraan hij grotendeels vasthield. Met de delegatie van Muzorewa had hij niet zoveel moeite. Meer inspanning kostte het de twee leiders van het Patriottisch Front, Robert → Mugabe en Joshua → Nkomo, tot accepteren van de Britse voorstellen te bewegen. Lord Carrington paste daarbij de tactiek van het ultimatum toe.
Hij gaf aan het einde van elke fase Mugabe en Nkomo drie tot vier dagen tijd om ja of nee te zeggen, met de dreiging in geval van nee alleen met de delegatie van Muzorewa te zullen doorgaan. Na een reeks van crisissen in het overleg werd op den duur op 20.12.1979 een vredesakkoord getekend.
Het akkoord maakte ook de eenzijdige onafhankelijkheid ongedaan, die in 1965 door de Rhodesische blanken onder leiding van Ian Smith was uitgeroepen. Rhodesië keerde voor enkele maanden terug naar de status van Britse kolonie. De naam werd opnieuw Zuid-Rhodesië. Muzorewa legde het premierschap neer en lord Soames installeerde zich in Salisbury als Brits gouverneur en hoogste gezagsdrager. Hij kreeg de beschikking over een vredesmacht van ruim 1000 militairen uit Gemenebestlanden om toezicht te houden op het overeengekomen bestand en op nieuwe verkiezingen, ditmaal met deelneming van het Patriottisch Front. Het Londense akkoord besnoeide de blanke privileges, maar garandeerde anderzijds de blanke minderheid (4 % van de bevolking) 20 vaste zetels in een parlement van 100 leden.
Het Patriottisch Front stond onder druk van Rhodesiës zwarte buurlanden om de Britse voorstellen tot regeling van het conflict te aanvaarden. Als frontlijnstaten met guerrillabases op hun grondgebied droegen zij een groot deel van de oorlogslasten. Vooral Zambia was er economisch slecht aan toe. Door militaire acties van de Rhodesische strijdkrachten, zelfs terwijl de Londense conferentie in volle gang was, werden de spoor- en wegverbindingen afgesneden en stagneerden de in- en uitvoer. Op 28.12.1979 werd een staakt-het-vuren van kracht en kondigde lord Soames voor eind febr. 1980 algemene verkiezingen aan. In de eerste weken van jan. 1980 meldden ca. 20000 guerrillastrijders van het Patriottisch Front zich in de speciale opvangkampen.
Hierdoor nam de spanning in het land enigszins af, maar naarmate de datum van de eerste vrije verkiezingen voor de zwarten dichterbij kwam, nam de onrust weer toe. Mugabe, leider van het Patriotttisch Front, weigerde samen met Nkomo de verkiezingen in te gaan en richtte de ZANU-PFpartij op. Begin febr. ontsnapte Mugabe aan twee bomaanslagen. De partijen van Mugabe, Nkomo en Muzorewa beschuldigden elkaar er voortdurend van de kiezers te intimideren. Bovendien bleek lord Soames niet van elke partijdigheid ontbloot. Hij wenste Zimbabwe achter te laten in handen van een coalitie van gematigde zwarte nationalisten, die het westerse bedrijfsleven niet in gevaar zou brengen.
Op 4.2.1980 werd hij hiervoor door de Veiligheidsraad van de VN op de vingers getikt. De verkiezingen van 27-29.2.1980 leverden een klinkende overwinning op voor Mugabe’s ZANU-PF-partij, die de stemmen kreeg van de Shonastam. Nkomo’s partij kon rekenen op de stemmen van de Matabelestam, terwijl Muzorewa’s ANC slechts drie van de 80 zwarte parlementszetels behaalde. Ian Smiths Rhodesian Front sleepte alle 20 blanke parlementszetels in de wacht. Op 11.3.1980 maakte premier Mugabe de samenstelling van zijn coalitiekabinet bekend, waarin naast twee blanke ministers ook vier leden van Nkomo’s Patriottisch Front zitting kregen. Op 18.4.1980 werd Zimbabwe als laatste Britse kolonie in Afrika formeel onafhankelijk.
Op 25 aug. werd het land als 153e lid in de VN opgenomen, waardoor het uit zijn internationaal isolement werd gehaald. Mugabe kreeg onmiddellijk te kampen met een reeks politieke, militaire en sociale problemen. De verstandhouding met Nkomo verslechterde in de loop van de volgende maanden aanzienlijk. Bij gevechten tussen aanhangers van Nkomo en Mugabe vielen in de stad Bulawayo op 10 nov. zelfs 43 doden. Als minister van Binnenlandse Zaken, met verantwoordelijkheid voor het politiebeleid, moest Nkomo toezien hoe Mugabes partij-apparaat zijn greep op het land versterkte, een overheersende invloed kreeg in de massamedia en hoe 20 van zijn aanhangers zonder zijn medeweten door de politie in hechtenis werden genomen; tenslotte werd Nkomo tot minister zonder portefeuille gedegradeerd. Ook de vroegere guerrillastrijders vormden een probleem.
Zij wensten bijna allemaal in het leger te worden opgenomen, waar echter niet voldoende plaats voor hen was, hetgeen voor de nodige wrijvingen zorgde. Ook kwam de heropbouw van het land in het gedrang door de uittocht van de blanken (ca. 1000 per maand). Mugabes positie werd verder bemoeilijkt door de talrijke stakingen van zwarte arbeiders, die gehoopt hadden dat de onafhankelijkheid voor een onmiddellijke lotsverbetering zou zorgen.