[<Lat. vivus, levend; sectio, snede], v., het nemen van proeven op levende dieren, in het bijzonder proeven die met operatieve ingrepen gepaard gaan.
© Blijkens het enquêteverslag van de Commissie van Advies voor Dierproeven zijn in Ned. laboratoria en wetenschappelijke instellingen in 1978 in totaal ruim 1,6 mln. gewervelde dieren als proefdieren gebruikt. Van dit aantal waren 61 % muizen, 27 % ratten, 3 % vogels, 2,6 % cavia’s; de resterende 6,4 % waren apen, honden, katten, hoefdieren, amfibieën en vissen.
Van het totale bestand gebruikte proefdieren stierf 72,6 % in het kader van de proef, en ruim 9 % door andere oorzaken. De dieren zijn gebruikt o.a. bij tests van geneesmiddelen (20 %), bij de produktie van serums en vaccins, alsmede bij biologische ijkingen (23,5 %), bij het kankeronderzoek (8,5 %), bij het giftigheidsonderzoek van stoffen die in het huishouden gebruikt worden (0,2 %) en bij onderzoek ten behoeve van cosmetica (0,1 %).