Gepubliceerd op 17-01-2021

Midden-oosten

betekenis & definitie

benaming voor de gebieden aan de oost-, zuidoost- en zuidzijde van de Middellandse Zee.

GESCHIEDENIS Een verrassende ommekeer in de verstarde verhoudingen in het Midden-Oosten werd bereikt door het historische bezoek van de Egyptische president A.Sadat aan Jeruzalem op 19 en 20.11.1977, waarbij hij in de Knesset voorstelde dadelijk besprekingen te beginnen over een vredesregeling. Het door Sadats bezoek opgeroepen optimisme ebde snel weg toen het Israëlisch-Egyptische overleg, dat na 20 nov. op gang kwam, weinig opleverde en over fundamentele zaken verschil van mening bleef bestaan. Israël wenste de besprekingen met Egypte op te vatten als een eerste stap in de richting van een afzonderlijk Israëlisch-Egyptisch vredesverdrag; Egypte was echter van oordeel dat een vredesverdrag met Israël deel zou moeten uitmaken van een alles omvattende vredesregeling voor het Midden-Oosten. Toen Israël besloot in de Sinai acht nieuwe nederzettingen te vestigen, brak Egypte het overleg af. Ook de Israëlische invasie in Libanon in mrt. 1978 droeg niet tot een verbetering van de sfeer bij.

De Amerikaanse regering deed allerlei pogingen om het vastgelopen overleg weer op gang te krijgen. Nadat ook dit geen tastbare resultaten had opgeleverd, nodigde de Amerikaanse president J.Carter Sadat en de Israëlische premier Begin uit voor besprekingen op zijn buitenverblijf te Camp David. De daar gevoerde onderhandelingen resulteerden op 17.9.1978 in de Akkoorden van → Camp David, een tweetal overeenkomsten waarin het kader voor toekomstige vredesonderhandelingen werd vastgelegd.

Al spoedig nadat op 12.2.1978 de uit de akkoorden voortvloeiende vredesonderhandelingen te Washington waren geopend, openbaarden zich diepgaande meningsverschillen tussen Egypte en Israël over de uitleg van de inhoud van de Akkoorden van Camp David, over de koppeling van de beide akkoorden en over de voortgezette uitbreiding van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Na vergeefse bemiddelingspogingen zette begin mrt. 1979 president Carter zijn politieke prestige op het spel in een laatste poging een vredesregeling tussen Israël en Egypte tot stand te brengen. Tijdens bezoeken aan Cairo en Jeruzalem wist hij een doorbraak te bewerkstelligen. Op 26.3.1979 ondertekenden Sadat en Begin in Washington het vredesverdrag. Hieraan was een tijdschema toegevoegd voor de Israëlische terugtrekking uit de Sinai en voor besprekingen over Palestijns zelfbestuur.

In de Arabische wereld stond het Egyptische vredesinitiatief aan scherpe kritiek bloot. Al direct na Sadats bezoek aan Jeruzalem waren in Tripoli de leiders van Libië, Syrië, Irak, Algerije, Zuid-Jemen en de PLO bijeengekomen. Met uitzondering van Irak, dat de veroordeling van Egypte niet ver genoeg vond gaan, verenigden deze landen zich in het zgn. Front van Standvastigheid dat het Egyptische initiatief afwees. De totstandkoming van de Akkoorden van Camp David leidde tot een verbreding van het Arabische verzet. Tevergeefs trachtten vertegenwoordigers van de Amerikaanse regering de gematigde Arabische staten te bewegen tot steun aan de akkoorden.

Jordanië weigerde deel te nemen aan besprekingen over de toekomst van de westelijke Jordaanoever op basis van de akkoorden. Zo eensgezind was de Arabische wereld in haar afwijzing van Camp David dat de traditionele doodsvijanden Syrië en Irak in die afwijzing voldoende basis vonden voor een normalisering van hun betrekkingen. Op 3.11.1978 kwam in Bagdad een Arabische topconferentie bijeen waarop werd besloten tot een volledige isolering van Egypte zodra dat land een eenzijdig vredesverdrag met Israël zou sluiten. Deze Arabische boycot werd na 26.3.1979 geëffectueerd. Opnieuw bijeen in Bagdad besloten de Arabische landen om, voor zover zij dat al niet eerder hadden gedaan, al hun betrekkingen met Egypte te verbreken. Egypte werd uit de Arabische Liga gestoten en de zetel van de Liga werd van Cairo naar Tunis verplaatst.

Tevens zou een economische strategie tegen Egypte worden ontworpen. Achtergrond van het Arabische verzet tegen het Egyptische initiatief was met name de vrees dat langs deze weg geen aanvaardbare oplossing voor het Palestijnse vraagstuk zou kunnen worden gevonden. Een dergelijke oplossing was vooral voor de Arabische landen met een grote Palestijnse minderheid binnen hun grenzen een noodzakelijke voorwaarde voor een vredesregeling.

Het moeizame verloop van de Egyptisch-Israëlische besprekingen over Palestijnse autonomie, die na de ondertekening van het vredesverdrag op gang kwamen, versterkte het Arabische wantrouwen. Er bleek verschil van mening te bestaan over de inhoud van het begrip autonomie, de positie van de joodse nederzettingen, de status van Jeruzalem enz. De starre houding van de Israëlische regering en het door haar gevoerde nederzettingenbeleid ondervonden ook in Israël zelf kritiek. De Israëlische ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie, Dayan en Weizman, die tevergeefs op meer concessies aandrongen, traden af. De streefdatum van 26.5.1980 voor de afronding van de autonomiebesprekingen werd niet gehaald en de spanning op de westelijke Jordaanoever steeg.

Extra gecompliceerd raakte de situatie in het Midden-Oosten door de ontwikkelingen in Iran en Afghanistan. De islamitische revolutie in Iran onder Chomeiny vormde een hoogtepunt in de ook elders in de islamitische wereld te constateren herleving van de islam als politieke factor. Op 1.2.1979 keerde de verbannen ayatollah Chomeiny naar Iran terug om daar de islamitische republiek uit te roepen.

De Iraanse revolutie leidde tot schrikreacties in de Arabische wereld. Daar vreesde men dat het gebeuren in Teheran de fundamentalisten in eigen land zou inspireren. Deze vrees werd gestimuleerd door de bezetting door orthodoxe moslims van de Grote Moskee in Mekka in nov. 1979. Teneinde de fundamentalisten zoveel mogelijk de wind uit de zeilen te nemen, besloten de dunbevolkte oliestaten op het Arabisch schiereiland hun olieproduktie te verlagen en hun moderniseringstempo te vertragen. Tegelijkertijd werden voorzichtige aanzetten tot een democratisering van de binnenlandse verhoudingen gegeven.

Ook internationaal had de Iraanse revolutie belangrijke gevolgen. De volkswoede in Iran keerde zich vooral ook tegen de Amerikanen die tot het laatste moment het gehate regime van de sjah hadden gesteund. Op 4.11.1979 werd door radicale studenten de Amerikaanse ambassade in Teheran bezet; om de uitlevering van de sjah, die op dat ogenblik in de VS verbleef, af te dwingen, werd het ambassadepersoneel in gijzeling genomen. Toen de nieuwe machthebbers in Teheran de gijzeling bleken toe te staan, raakten de verhoudingen tussen de VS en Iran zeer gespannen. President Carter kondigde een handelsboycot tegen Iran af en riep de Amerikaanse bondgenoten op hetzelfde te doen. De Iraanse tegoeden bij Amerikaanse banken werden bevroren.

In het voorjaar van 1980 vond een mislukte Amerikaanse bevrijdingsactie plaats. Eerst in jan. 1981 konden de VS en Iran overeenstemming bereiken over een oplossing van de gijzelingsaffaire.

Het onvermogen van de VS de door hen gesteunde sjah in het zadel te houden en de Amerikaanse machteloosheid tegenover het nieuwe Iraanse bewind deden grote schade aan het Amerikaanse prestige in het Midden-Oosten. Onder deze omstandigheden werden de herhaalde Amerikaanse verklaringen dat de VS het gebied van de Perzische Golf beschouwden als een regio van vitaal belang waar zij desnoods direct zouden ingrijpen, met gemengde gevoelens ontvangen. Enerzijds misten deze verklaringen na de gebeurtenissen in Iran de nodige geloofwaardigheid, anderzijds vreesden vooral de gematigde Arabische leiders dat al te evidente Amerikaanse steun hun regimes in de ogen van hun onderdanen zou compromitteren en daardoor contraproduktief zou zijn. Tegelijkertijd echter groeide, als gevolg van de Russische inval in Afghanistan (dec. 1979), in het Midden-Oosten de vrees voor een opdringen van de USSR naar de Perzische Golf. Op deze ontwikkelingen reageerde de Arabische wereld door een internationaal onafhankelijker positie in te gaan nemen. De traditioneel op de VS georiënteerde gematigde landen als Jordanië en Saoedi-Arabië trachtten nu ook goede betrekkingen met de Europese staten en zelfs met de USSR aan te knopen.

Irak daarentegen nam steeds meer afstand van de USSR, waarmee het jarenlang nauw verbonden was geweest. Het gevolg was dat vooral Syrië, dat vasthield aan zijn oriëntatie op de USSR en met dat land zelfs een vriendschapsverdrag aanging, steeds meer in een isolement raakte. Ook de positie van Egypte, verbonden met de VS, bleef een geïsoleerde, zij het dat dat isolement zijn scherpe kanten wat verloor. De Arabische topconferentie in Tunis eind 1979 liet zich in gematigder bewoordingen over Egypte uit dan de conferenties in Bagdad dat hadden gedaan. Oman en Soedan distantieerden zich zelfs van de Arabische veroordeling van Egypte. Met name de gematigder Arabische landen lieten hun culturele, technologische en economische banden met Egypte in stand.

Iraaks terugkeer in de Arabische volkerenfamilie was vooral ingegeven door de verwachting onder de veranderde omstandigheden de leidende rol in de Arabische wereld van Egypte te kunnen overnemen. Na de ineenstorting van het regime van de sjah in Iran hoopte Irak ook het daardoor ontstane machtsvacuüm aan de Perzische Golf te kunnen vullen. De Iraakse ambities leidden in sept. 1980 tot het uitbreken van een oorlog met Iran, waarin Irak er wel in slaagde grote delen van Iran te bezetten, maar niet in staat was het islamitische regime in Teheran op de knieën te dwingen.

Litt. W.Laqueur, Confrontation. The Middle East war and world politics (1974; Ned. vert. Confrontatie. De toestand in het Midden-Oosten, 1974); H.A.Hassouna, The League of Arab States and regional disputes. A study of Middle East conflicts (1975); D.Hirst, The gun and the olive branch.

The roots of violence in the Middle East (1977); J.N.Moore (red.), The Arab-Israeli conflict. Readings and documents (1977); J.W.Amos, Arab-Israeli military-political relations, Arab perceptions and the politics of escalation (1979); G.Stein en W.Steinbach (red.), The contemporary Middle Eastern scene. Basic issues and major trends (1979).

< >