(Socijalisticka Federativna Republika Jugoslavija), republiek in Zuidoost-Europa, begrensd door de Adriatische Zee, Italië, Oostenrijk, Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Griekenland en Albanië, 255804 km2. Hoofdstad: Belgrado.
BEVOLKING en ECONOMIE De Joegoslavische bevolking bedroeg in 1981 ca. 22,35 mln. Het geboortecijfer bedraagt 17,3 %c per jaar en het sterftecijfer 8,7 %c. De welvaartsverdeling over de zes deelrepublieken vertoont grote verschillen. Van de beroepsbevolking, ca. 12 mln. mensen, werkt ca. 40 % in de agrarische sector. Belangrijke agrarische produkten zijn graan (waarvan maïs de belangrijkste soort is met een opbrengst van 7,4mln. t/jaar), suikerbieten (5,1 mln. t/jaar) en aardappelen (2,4 mln. t/jaar). Het land produceert ook katoen (117800 t) en wol (43900 t).
Een zeer belangrijk deel van de agrarische produktie, nl. 55 %, komt uit de particuliere sector. Van de nietagrarische beroepsbevolking is ca. 15 % werkloos, d.w.z. 750000 personen.
Joegoslavië is rijk aan delfstoffen. Wat de fossiele brandstoffen betreft, zijn bruinkool (39 mln. t), aardgas (1,94 mln. m3) en aardolie (4,1 mln. t) belangrijk. Verder moet de opwekking van hydroelektriciteit worden genoemd. Behalve fossiele brandstoffen heeft Joegoslavië een belangrijke mijnbouw: bauxiet (2 mln. t), kopererts (17mln. t), ijzererts (4 mln. t), lood- en zinkerts (4 mln. t). Een aanzienlijk deel van de ertsen wordt in de eigen industrie verwerkt.
Behalve de chemische nijverheid en de staalindustrie vertoonden in 1979 vrijwel alle andere bedrijfstakken een achteruitgang in de produktie. Toch was in Joegoslavië de groei van de industriële produktie in de jaren zeventig aanzienlijk groter dan in de Westeuropëse industrielanden. Joegoslavië profiteert van de spaargelden van in het buitenland werkende landgenoten. Daarnaast brengen de ca. 3,5 mln. toeristen per jaar meer dan $ 1 mrd. binnen. De tekorten op de betalingsbalans nemen elk jaar fors toe. Hoewel de regering ernaar streeft de inflatie tot 13 % per jaar te beperken, bedraagt de reële groei van de inflatie toch 24 %.
Voor een groot deel is dit te verklaren door de versnelde terugkeer van arbeidsemigranten uit de Westeuropese industrielanden. Tevens zijn de terugkerende arbeidsemigranten meestal goed geschoold en zij zijn gewend aan een hoger levensniveau dan Joegoslavië over het algemeen kan bieden. Zo vormt zich in de steden een groeiende arbeidsreserve.
POLITIEK Het beleid van Josip Broz Tito was er sinds 1971 op gericht om de partij te centraliseren en haar leidende rol te herstellen. Dit kwam sterk tot uiting in de GW van 1974. De nieuwe GW vormde een moeizaam, verwarrend compromis tussen federatie en autonomie, partijleiding en zeggenschap aan de basis. Formeel werd de autonomie van de deelrepublieken gewaarborgd, maar in feite waren zij ondergeschikt aan federale bevoegdheden en de partijcentrale. Wanneer de republieken het onderling niet eens zijn, kan de federale regering hen een beleid opleggen. In het federale parlement hebben alle republieken evenveel mandaten, wat een verregaande aantasting inhoudt van het evenredigheidsbeginsel.
Servië heeft 13 x zoveel inwoners als Montenegro. Het collectieve presidentschap, dat door de GW in het leven werd geroepen, leek vooral een poging te vormen om een ordelijke opvolging van Tito te waarborgen. Dit presidium bestond zolang Tito leefde uit negen, na zijn overlijden uit acht personen. Tito was president voor het leven. De na hem komende presidenten en vicepresidenten zouden jaarlijks opnieuw door het presidium worden aangewezen.
De Joegoslavische regering heeft in zijn streven naar meer decentralisatie veel moeilijkheden ondervonden. Er waren herhaaldelijk politieke processen, die hebben geleid tot gevangenisstraffen van dissidente intellectuelen uit de universitaire wereld en de kringen van de pers. Politieke opposanten die van separatisme werden verdacht, werden gearresteerd. In verschillende streken van het land werden zgn. Kdminformisten gearresteerd. Dit zijn leden van de Communistenbond die naar stalinistisch model een politieke en economische centralisatie nastreven.
Zij zouden de banden met de communistische partij van de Sovjetunie willen herstellen. De USSR heeft zich overigens van hen gedistantieerd. Begin 1975 werd een ‘Federale Raad voor de verdediging van de Constitutionele Orde’ gevormd om de interne orde veilig te stellen.
De Communistenbond handhaaft haar aanspraken op de controle over het culturele leven. De culturele import uit het Westen is aan beperkingen onderworpen, maar er is meer toegestaan dan in de USSR. Joegoslavië tolereerde b.v. alternatieve interpretaties van het marxisme. Het internationaal bekende tijdschrift Praxis dat, naar Tito’s mening, het marxisme veel te vrijzinnig hanteerde, werd echter opgeheven. Ook in economisch opzicht werden de teugels strakker aangehaald. Alle vermogensvorming dient te worden gecontroleerd, waarbij onwettig verkregen rijkdommen worden genationaliseerd. Wel blijven in landbouw, detailhandel en handwerk particuliere bedrijfsvormen toegestaan.
De buitenlandse politiek van Joegoslavië bleef gekenmerkt door de politiek van ongebondenheid. Toch stond Joegoslavië in de meeste internationale kwesties veel dichter bij de USSR dan bij de VS. Tegelijkertijd voelde de Joegoslavische regering zich militair eerder door de Sovjetunie dan door de VS bedreigd. In 1976 protesteerde Tito tegen de zijns inziens ontoelaatbare bemoeiingen van de VS met Joegoslavië. De grotere strengheid die het Titoregime sinds 1974 kenmerkte, werd door de Sovjetautoriteiten met instemming begroet. In juni 1976 nam de Joegoslavische Communistenbond deel aan de conferentie van Europese communistische partijen te Oost-Berlijn.
Hoewel dit ten opzichte van de USSR een tegemoetkoming betekende, toonde de Joegoslavische delegatie te Oost-Berlijn zich dermate solidair met Roemenië en het → eurocommunisme dat de USSR weinig voordeel heeft gehad van de Joegoslavische deelname aan de conferentie. Op de conferentie in Oost-Berlijn werd het recht van elk land op een eigen weg naar het socialisme erkend. Dit was een erkenning van de autonomie van de Joegoslavische Communistenbond en van de eigen weg van de Westeuropese partijen. Van 15-17.11.1976 bracht de secretaris-generaal van de Communistische Partij van de Sovjetunie (CPSU) Leonid Brezjnev een bezoek aan Joegoslavië. Daarbij benadrukte hij dat de USSR niet de bedoeling heeft zich met de binnenlandse aangelegenheden van Joegoslavië te bemoeien. De USSR was inmiddels de grootste handelspartner van Joegoslavië geworden.
Van half aug.-begin sept. maakte president Tito een reis naar de USSR, Noord-Korea en China. Het bezoek gaf uiting aan de wens van Tito een zelfstandige positie binnen de communistische wereld in te nemen. Vooral zijn bezoek aan China was geruchtmakend, gezien de nieuwe Chinese politiek van felle oppositie tegen de USSR. Tito verklaarde zich tegen het Chinese idee dat de verhouding tussen de twee grootmachten, de VS en de USSR, automatisch moest leiden tot een nieuwe oorlog. Hij benadrukte de koers van niet-gebondenheid, ondanks de druk die van verschillende kanten op hem werd uitgeoefend.
Van 4.10.1977-9.3.1978 werd de toetsingsconferentie over Europese Veiligheid en Samenwerking (CVSE) in Belgrado gehouden, een vervolg op de Conferentie van Helsinki uit 1975, waarbij vooral de derde mand van de Slotakte van Helsinki centraal stond. De resultaten waren teleurstellend, maar voor Joegoslavië was het van belang dat de neutrale en niet-gebonden landen zich als een eenheid manifesteerden. In juni 1978 vond het elfde partijcongres van de Joegoslavische Communistenbond plaats. Dit congres stond in het teken van stabiliteit, continuïteit en onafhankelijkheid. Er werd kritiek geleverd op de USSR en op de politiek van hegemonie van dat land. De thesen van Kardelj, filosoof van het Joegoslavisch socialisme en lid van het Centraal Comité, over de problemen van vrijheid en democratie in het socialisme, werden aanvaard.
Daarin werd het zelfbestuurssysteem als beginsel op alle terreinen, ook in de Staat, benadrukt. Het grote vraagstuk blijft de rol van de partij in zo’n systeem. In aug. 1978 bracht de Chinese partijleider Hoea Kwo-feng een bezoek aan Joegoslavië. Hij gaf steun aan de strijd van Joegoslavië om de eenheid van de niet-gebonden landen te waarborgen. De afkeer die de Chinese leiders in het verleden toonden voor het systeem van arbeiderszelfbestuur is veranderd in een levendige interesse. De Joegoslavische diplomatie was in 1979 opnieuw zeer actief op het wereldtoneel, waar Tito zich persoonlijk inzette voor het offensief van Belgrado om de conferentie van niet-gebonden landen in Habana in een zo neutraal mogelijk vaarwater te houden. Met het oog daarop legde Tito talrijke contacten op topniveau, bevreesd als hij was dat de gastheer van de conferentie, Fidel Castro, de beweging van de niet-gebondenen te veel in het vaarwater van de USSR zou loodsen.
Op 4.5.1980 overleed Tito. In zijn opvolging als hoofd van Staat en van de partij was voorzien in de vorm van een ingewikkeld stelsel van rotatie. Het kwam erop neer dat vertegenwoordigers van de verschillende republieken en autonome gebieden elkaar aan het hoofd van de hoogste instanties opvolgen. Deze collectieve leiding kreeg tot taak Tito’s drievoudige erfenis, het zelfbeheer, het federalisme en de niet-gebondenheid, voort te zetten. De nieuwe leiding heeft die opdracht met harde hand aangepakt, zoals bleek uit de grootscheepse campagne die kort na Tito’s overlijden werd gevoerd tegen Milovan Djilas, vroeger een naaste medewerker van Tito, die echter een criticus van het bewind was geworden. Ook werd een wet op de hervorming van de universiteiten goedgekeurd, waardoor het ontslag mogelijk werd van zeven hoogleraren die behoren tot de groep rond Praxis. Dit beleid bracht een honderdtal intellectuelen ertoe in nov. 1980 een petitie voor vrije meningsuiting te lanceren.
Van vakbondszijde kwam er kritiek op wat de uitholling van het socialistische zelfbeheer door bedrijfsleiders en ambtenaren werd genoemd, een kritiek die jaren daarvoor reeds werd uitgebracht door de groep rond Praxis. In okt. 1980 uitten de hoogleraar Ljudomir Taditsj en de schrijver Dobritza Tsjositsj in een open brief een soortgelijke kritiek. Zij weten de moeilijkheden in hun land niet aan de economische toestand, maar aan ‘een diepe morele crisis van onze maatschappij’. Meteen kondigden zij aan een nieuw tijdschrift, Javnost (Opinie), te zullen uitgeven om de stagnatie te bestrijden. Maar in dec. van dat jaar deed partij-ideoloog Stane Dolanc een felle uitval tegen dat initiatief en het Servische Secretariaat voor Informatie verbood uiteindelijk de uitgave.
Litt. M.J.Broekmeyer, De arbeidsraad in ZuidSlavië (1968); R.Bicanic, Economie policy in socialist Yugoslavia (1973); A.H.Barton, B.Denitch en C.Kadushin, Opinion-making elites in Yugoslavia (1973); S.Clissold (red.), Yugoslavia and the Soviet Union 1939-1973: a documentary survey (1975); A.N.Diagnich, Yugoslavia: titoism without Tito? (in: Current History, 1976); K.F.Cviic, Yugoslavia after Tito (in: The World Today, 1976); D.Rusinow, The Yugoslav experiment 1948-1974 (1977); R.M.Boonzajer Flaes, Macht in overvloed: ontwikkelingen in het Joegoslavische arbeiderszelfbestuur (1978).