v. (-en), het bewerken van fotografisch of numeriek vastgelegde beelden om de kwaliteit daarvan te verbeteren, fouten te corrigeren of details beter zichtbaar te maken.
© Een eenvoudige vorm van beeldbewerking is het retoucheren van foto’s (wegstippen van stofjes e.d.). Andere fotografische beeldbewerkstechnieken zijn o.a. het maken van contourfoto’s, d.w.z. foto’s waarop lijnen van gelijke zwarting te zien zijn (b.v. van een komeetfoto), en de composietfoto’s (o.a. veel gemaakte door F.Zwicky van extragalactische stelsels). Bij een composietfoto wordt b.v. een positief gemaakt in rood licht gecombineerd met een negatief gemaakt in blauw licht. Hierdoor wordt de waterstof in het stelsel veel duidelijker zichtbaar.
Met het ter beschikking komen van grote computers is het ook mogelijk geworden numerieke beeldbewerkingen uit te voeren. Deze bieden veel meer mogelijkheden dan de fotografische beeldbewerkingen. Ten behoeve van een numerieke beeldbewerking moet het beeld (foto) eerst omgezet worden in een reeks getallen. Dit doet men door de foto te verdelen in zeer veel kleine vierkantjes (zgn. pixels). Men meet de zwarting in elk pixel en legt die vast in de vorm van een binair getal. Gebruikt men getallen van acht bits, dan kan men 28 = 256 graden van zwarting onderscheiden.
De foto wordt op deze wijze gerepresenteerd door een matrix van getallen. B.v. de foto’s die de Mariner 10 maakte van Mercurius werden opgebouwd uit 700 x 832 = 582400 pixels. Overigens worden satellietfoto’s niet fotografisch gemaakt, maar opgebouwd uit televisiebeelden die rechtstreeks omgezet kunnen worden in binaire getallen en vervolgens overgeseind. Als er bij het overseinen iets mis gaat, dan resulteert dat in het wegvallen van een aantal pixels, wat in het beeld te zien is als zwarte vierkantjes. Dit wordt dan gecorrigeerd door op de plaats van het zwarte pixel de gemiddelde waarde van de omringende pixels te nemen.
Op de getallenmatrix die het beeld representeert, kunnen rekenkundige bewerkingen uitgevoerd worden, die na het omzetten van de matrix in het beeld resulteren in b.v. contrastverhoging of het zichtbaar maken van overstraalde details. Als het contrast op het origineel laag is (d.w.z. van de mogelijke zwartingsgraden komen alleen die in een klein gebied voor, b.v. mogelijke waarden tussen 0-255, alleen waarden van 120-180 zijn aanwezig) dan kan men met een simpele functie het contrast opvoeren door de zwartingsgraden te verdelen over het hele mogelijke gebied (de functie beeldt het gebied 120—180 af op het gebied 0255). Door een niet-lineaire functie te gebruiken, kan men donkere of lichtere delen extra naar voren halen.
Ook perspectivische vertekeningen en vertekeningen die gevolg zijn van het feit dat de opname niet in één keer is gemaakt, kan men corrigeren (de satelliet maakt de opname in een aantal na elkaar uitgevoerde scans, terwijl satelliet en planeet ten opzichte van elkaar bewegen, m.n. verdraaien, d.i. hetzelfde effect dat de scheve auto’s op antieke foto’s veroorzaakte). De correctie wordt uitgevoerd door na elkaar gemaakte scans niet direct onder elkaar te plaatsen, maar naar de juiste plaats te verschuiven (om dit te doen, moet de relatieve beweging van de satelliet en de planeet wel bekend zijn).
Andere onvolkomenheden die met (veel ingewikkelder) beeldbewerkingen verbeterd kunnen worden, is b.v. de onscherpte veroorzaakt door de beperkingen van het beeldvormend systeem (b.v. telescoop). Als bekend is hoe een telescoop een punt afbeeldt en dit verwerkt is in een wiskundige functie, het apparaatprofiel, dan kan met behulp van een =s-fouriertransformatie de onscherpte (ten dele) weggewerkt worden. Overigens kunnen ook op deze wijze geen details zichtbaar gemaakt worden die kleiner zijn dan het scheidend vermogen van het beeldvormend systeem. Ook de seeing, die bij waarnemingen vanaf de aarde altijd een vervagend effect veroorzaakt, is wiskundig beschreven en kan dus zo geëlimineerd worden. Een totaal andere methode om seeing te elimineren, is gelegen in de zgn. → speckle-interferometrie.