Nieuwe encyclopedie van Fryslân

Meindert Schroor PhH (2016)

Gepubliceerd op 10-01-2025

Ing

betekenis & definitie

Bij volkeren die een Germaanse taal spraken, was het vormen van nieuwe woorden en namen waaraan het element of bestanddeel ¬ingja was toegevoegd vanaf de vijfde eeuw lange tijd productief.

De ermee verbonden betekenis was “behorend bij” en impliceerde een verwantschaps- of afhankelijkheidsrelatie. Waar het in nederzettingsnamen werd gebruikt kan worden verondersteld dat het eerst om een groepsnaam ging: “mensen behorende bij X (een persoon)”. Die naam werd later aan de woonplaats van de groep verbonden. Nederzettingsnamen van het ing-¬type behoren niet tot de oudste Friese terpnamen. Ze worden overwegend aangetroffen in het hart van Westergo, een minder gunstig gebied dat in een tweede bewoningsfase in cultuur werd gebracht. Het naamtype was deels de opvolger heem. Eigen aan het Fries is de ontwikkeling van ingja tot -ens/enze/¬ns die rond de 13e en 14e eeuw plaats vond. Bijv. Hunenghe (1275) Hwns (1473), het huidige Húns, of Ederinghe (1275) Edens (1440), het huidige Iens. In niet-¬Friestalige bronnen bleef ¬inge langer bewaard, dan wel werd terug ontwikkeld: Herlinge (1228) Hairlinghe (1318) Herlingze (1340) Herlenze (1426) · Harnze (1455) tegenover Harlinge (1323) Harlingen (1401 en later).

Het gebrek aan oudere bronnen maakt dat voor betrekkelijk weinig plaatsen een reeks vermeldingen zoals hiervoor aangehaald, bewaard bleef. Wanneer een groepsnaam de basis vormde van een nederzettingsnaam met heem, spreekt men wel van ingaheem¬namen. Dergelijke namen ontwikkelden zich nooit tot ¬ns e.d., maar wel is in huidige naamsvarianten soms een
Zie: Terpnamen 101-144.

< >