‘Floradistrict', plantengeografisch begrip.
De plantengeografie onderscheidt wereldwijd vijf florarijken, elk gekenmerkt door een aantal eigen plantenfamilies. Fryslân behoort tot het holarctis. Dit omvat bijna het gehele noordelijke halfrond tot aan de kreeftskeerkring. Typische families van het holarctis zijn o.a. de lipbloemenen de ranonkelfamilie. Binnen het holarctis behoort Fryslân tot de Atlantische provincie, die de westrand van West-Europa omvat vanaf de zuidwestrand van Noorwegen tot noordwestelijk Spanje, inclusief heel Engeland en Ierland. Een provincie wordt gekenmerkt doordat bepaalde soorten er hun zwaartepunt vinden, in ons geval bijv. dophei (skrobberheide) en rankende helmbloem (slingerhelmblom). J.L. van Soest heeft rond 1930 Nederland floristisch in districten onderverdeeld. Ook hier gaat het om soorten, die juist wel of juist niet voorkomen. Zijn systeem is later verfijnd.
Zeven van de 15 districten beslaan Fryslân.
1. Het Drents district omvat de Wâlden. Deze sluiten floristisch aan bij Drenthe. De westelijke grenzen met het Laagveendistrict zijn vaak vaag en grillig. In het Drents district groeien relatief veel noordelijke soorten en hoogveensoorten. Het Drents district is in de 20e eeuw meer dan de meeste districten aangetast, ook de Wâlden zijn sterk verarmd. Enkele ‘Drentse' soorten zijn zachte hennepnetel (sêfte himpnettel), dat van Oldeberkoop bekend was, tegenwoordig nog van Oranjewoud, valkruid (wylde goudsjeblom) en eenarig wollegras ( flok), beide verspreid en schaars voorkomend. Kraaiheide (beikeheide) is nog stabiel aanwezig. Een negatief kenmerkende soort is ruige klaproos (rûge klaproas) die vrijwel niet voorkomt.
2. Het Gelders district omvat als exclave Gaasterland, waar de vegetatie de tijd iets beter doorstaan heeft dan in het Drents district. Typerend zijn enkele soorten van droge heide. Grasklokje (blauklokje) vindt hier lokaal zijn optimum. Ook typerend voor Gaasterland is de heggenrank (wylde hagerank). De kliffenkust heeft een eigen, deels nog zeegebonden flora. Blauwe zeedistel (dúnstikel) is er verdwenen maar Engels gras (seegers) is er nog.
3. Het Laagveendistrict omvat het Lage Midden. De voor dit district zo kenmerkende blauwgraslanden zijn zo goed als verdwenen, evenals andere bloemrijke graslanden. Maar de moeras- en waterflora zijn nog sterk, zij het niet ongeschonden aanwezig. Enkele sprekende voorbeelden voor moeras: veenreukgras ( feanrûkersgers) nog vrij veel, galigaan (houtsnyl) minder vaak, stijf struisriet (seldsum pûsterreid) zeldzaam. Een door waterkwaliteitsverbetering weer vrij algemene waterplant is krabbenscheer (ielstikel) waaraan de libel groene glazenmaker (ielstikelbiter) verbonden is. Plat fonteinkruid (flak bearzerûch) is een typerende (onder)waterplant.
4. Het noordelijk kleidistrict omvat noordelijk en westelijk Fryslân en de polders van de Waddeneilanden. Dit district is van oorsprong nogal soortenarm en als gevolg hoofdzakelijk ‘negatief gekenmerkt'. Typerend zijn enkele (brak)waterplanten, zoals fijn hoornblad (ljocht hoarnblêd), en akkeronkruiden, bijv. grote ereprijs (grut blaublomke). Het is ook het district van de stinsenflora. Een leek zal verbaasd opkijken dat de bostulp (!) (wylde tulp) op verspreidingskaarten een soort van de kale klei blijkt te zijn. Nog een zuidelijk aandoende soort, maar dan van oude zeedijken is paarse morgenster (pearse moarnsstjer).
5. Het waddendistrict omvat de eilanden en de Lauwersmeerpolder. Met de ook internationaal gezien topnatuurgebieden van de duinen is dit veruit het soortenrijkste district. De grenzen met het maritieme district zijn vaak vloeiend. (& Duinflora, Kustflora). Vergeleken met het zuidelijker renodunaal district (de ‘Rijn-duinen', d.w.z. de Zeeuwse en Hollandse duinen tot Petten), heeft het waddendistrict kalkarmer zand. Een doorslaggevend argument om de Lauwersmeer tot het waddendistrict te rekenen, is het voorkomen van de honingorchis aan de Groninger kant van Lauwersoog. Deze is ook bekend van Schiermonnikoog.
6. Het maritiem district omvat de zeekuststrook, inclusief de Afsluitdijk. De zeekantgrens is de laagwaterlijn, bij zeedijken vormt de kruin de grens. Precies daar ligt een smalle strook waar asfalt of basalt aan gras grenst en waar knopig doornzaad (lyts stikelsied) groeit.
7. Het urbaan district omvat stads- en dorpsgebieden, m.n. Leeuwarden. Typerend zijn cultuurvolgers doordat mensen opzettelijk en onopzettelijk met planten slepen. Ook zijn woongebieden relatief beschutter en warmer dan het omringende platteland waardoor zuidelijke soorten kansen hebben. Nog een kenmerk is dat er veel aangevoerde grond is. Een geslacht waarvan verschillende soorten optreden is kruidkers (kerskrûd). (& Stadsplanten). Ook infrastructurele elementen als grote wegen, parkeerplaatsen en spoorlijnen kennen urbane soorten. Ze worden formeel toch niet tot het urbane district gerekend.
Zie: Schaminée, J. e.a, Grenzen in beweging (2008); Meijden, R. van der, Heukels' Flora van Nederland (2005); Fjildbiology 87 ev.