Gepubliceerd op 04-08-2020

Verbond

betekenis & definitie

Verbond, o. (-en), vereeniging; verdrag; overeenkomst; een - sluiten, aangaan; (ned. gesch.) het - der edelen (1566), het compromis. *-, al de leden van een verbond.

*-BREKER, m.,
*-BREEKSTER, v. (-s), die een verbond breekt of schendt.
*-BREKING, v. gmv. schending van een verbond.
*-EN, bn. en dw. vereenigd; gehouden, verpligt; een diep - (diepgaand) schip. -HEID, v. (...eden), zamenhang; (fig.) verpligting.
*-MAKING, v. het aangaan van een verbond of verdrag.
*-SBEKER, m. (-s), beker bij de bekrachtiging van een verbond dienende.
*-SBOEK, o. (-en), de wet van den tabernakel.
*-SBREUK, v. schending van een verbond.
*-SBRIEF, m. (...ven), (akte van) verbond.
*-SCHENDER, m., ...STER, v. (-s).
*-SEED, m. (-en).
*-SKIST,
*-SARKE, v. gmv. (Bijb.) tabernakel.
*-SMAAL, o. gmv. (r.k.) nachtmaal.
*-SOFFER, o. (-s), (r.k.) misoffer, heilig brood.
*-STAFEL, v. (-s, -en), (r.k.).
*-SWET, v. (-ten).