Gepubliceerd op 04-08-2020

Veel

betekenis & definitie

Veel, bn. en bijw. (meer, meest), het tegenovergestelde van weinig; in menigte, zeer overvloedig, -lijk; in groote hoeveelheid; voor zoo - als; (zamengest. tot voegw.) voor zoo - (zoo verre) ik weet; zoo - (des) te beter, te erger. *-, o. vele dingen, - voorwerpen; ik zag - dat mij niel beviel; - behaagt mij hier.

*-AL, bijw. dikwijls, meermalen.
*-BEMIND, bn. zeer bemind.
*-BLOEMIG, bn.
*-BLADIG, bn. (plant.).
*-BORSTELIG, bn.
*-DEELIG, bn. veelledig.
*-DOORNIG, bn. (plant.).
*...DRUK, m. (-ken), (boekdr.).
*-DRUKKER, m. (-s).
*-EER, bijw. eerder, liever.
*-ETEND, bn. zich sterk voedend.
*-ETER, m. (-s).
*-EETSTER, v. (-s).
*-GATIG, bn. met veel gaten of poriën, sponsachtig.
*-GODENDOM, o.,
*-GODERIJ, v. gmv. heidendom, † polytheïsme; aanbidding van veel goden.
*-HALMIG, bn. (plant.).
*-HARIG, bn.
*-HEID, v. (...eden), menigte; (rek.) verzameling van grootheden; groot aantal.
*-HOEK, m. (-en), (meetk.) polygoon.
*-HOEKIG, bn. (meetk.). -HEID, v. gmv.
*-HOOFDIG, bn. met veel hoofden; (ook fig.) -e regering, bestuur door vele personen tegelijk.
*-JARIG, bn. -HEID, v. gmv. ouderdom.
*-KENNER, m. (-s), ...STER, v. (-s).
*-KLEURIG, bn. bont. -HEID, v. gmv. bontheid.
*-LEDIG, bn. met veel leden; (rek.) eene -e grootheid.
*-LETTERGREPIG, bn.
*-LIGT, bijw. welligt.
*-MAALS, bijw. dikwijls, dikwerf.
*-MALIG, bn. en bijw. herhaald; dikwijls.
*-MANNERIJ, v. gmv. onnatuurlijk verkeer der mannen.
*-MEER, bijw. veeleer.
*-MIN, bijw. des te minder.
*-MONDIG, bn. (nat. gesch. en aardr.) eene -e rivier.
*-NAMIG, bn.
*-POOTIG, bn.
*-SCHRIJVER, m. (-s), kladder, broodschrijver; (ook) oppervlakkig schrijver.
*-SLACHTIG, bn. (taalk.) iets dat veel geslachten heeft of er toe behoort.
*-SOORTIG, bn.
*-STEKELIG, bn.
*-STIJLIG, bn. (plant.).
*-TAKKIG, bn. (ook fig.).
*-TIJDS, bijw. dikwijls.
*-VAKKIG, bn. met; veel vakken.
*-VERWIG, bn. veelkleurig.
*-VINGERIG, bn.
*-VOET, m. (nat. gesch.) soort insekt, † polypus. -IG, bn. (nat. gesch.).
*-VORMIG, bn.
*-VOUD, v. (rek.) deelbaar getal; 12 is het - van 2 × 2 × 3; het kleinste gemeene -, het kleinst mogelijke getal waarin zijne factoren opgaan; 12 is het kleinste gemeene - van 2, 3 en 4.
*-VRAAT, m. (...aten), zek. dier; (ook) gulzigaard.
*-VULDIG, bn. en bijw. (-er, -st), talrijk; dikwijls.
*-WETEND, bn.
*-WETER, m. (-s).
*-WEETSTER, v. (-s).
*-WETERIJ, v. gmv. geleerdheid; betweterij.
*-WIJVERIJ, v. gmv. het huwen van veel vrouwen; † polygamie.
*-WIJVIG, bn. (plant).
*-WOORDIG, bn. woordenrijk; wijdloopig.
*-ZADIG, bn. (plant.) de -en, planten die veel zaad voeren.
*-ZIJDIG, bn. (meetk.); (ook fig.) veelvuldig; eene -e kennis, kennis die velerlei wetenschappen omvat.
*-ZIJDS, bijw. van vele zijden of kanten.
*-ZINS, bijw. op velerlei wijze.