Gepubliceerd op 04-08-2020

Vast

betekenis & definitie

Vast, bn. en bijw. (-er, -st), niet los, niet vloeibaar; aaneen-, zamenhangend; digt; het -e land (tegenst. van eiland); ineengewerkt (van deeg); -e (grove) spijzen; -e (diepe) slaap; -e ster, (in tegenst. van dwaalster of planeet); onwrikbaar, stevig; standvastig (van karakter); -e (onroerende) goederen; -geld, een bepaald inkomen; -e wal, het land, (in tegenoverstelling van de zee); (fig.) een - (onwrikbaar) besluit; - werk, werk waarop men voor zekeren tijd kan rekenen; een -e (niet te verminderen) prijs; een -e knecht, eene -e meid, knecht -, meid die niet bij den dag of de week is aangenomen; eene -e hand (in het schrijven, biljartspel enz.); met -e hand, standvastig; - (zeker, stellig) beloven; -, al -, vooreerst, intusschen.