Gepubliceerd op 04-08-2020

Van

betekenis & definitie

Van, vz. - den of het, des; - de, der; - (uit) Parijs; - (dezen) avond; - (sedert) dien tijd; - nu aan, voortaan; - ter zijde, zijdelings, ter zijde; - ouds, - oudsher, sedert oude tijden; - regtswegen, naar -, volgens regt; - wegen, in naam -, voor. *-, voorvoegsel tot aanduiding van een adellijken titel. *-, m. familienaam.