Vadem, m. (B.v.) (-s), lengtemaat, lengte van 6 voet (= 1.6 ned. el).
*-EN, bw. gel. (ik vademde, heb gevademd), bij den vadem meten, - verkoopen; (oudt.) eene naald -, eenen draad in de naald rijgen.
*-HOUT, o. gmv. hout dat bij den vadem wordt verkocht.
*-ING, v. het vademen.