Taart, v. (-en) soort gebak; (fig.) - eten, het gelag betalen; hij heeft van de - gehad, dat heeft hem veel geld gekost.
*-E(N)BAKKER, m. (-s).
*-EDEEG, o. gmv.
*-EPAN, v. (-nen).
*-JE, (B. -N), o. (-s), kleine taart, gebakje.
*-KOEK, m. (-en).