Raadsheer, m. (-en), lid van eenen raad, - van een geregtshof, † senator; naam van een der stukken in het schaakspel.
*-LIJK, bn. op eenen raadsheer betrekking hebbende, tot hem behoorende; de -e waardigheid; de -e zetel.
*-SCHAP, o. ambt van raadsheer.