Gepubliceerd op 04-08-2020

Pijp

betekenis & definitie

Pijp, v. (-en), buis (van hout, aarde, metaal enz.), cylinder; fluit; staaf; been; steel met kop (tot tabak rooken); eene - (langwerpig stuk) lak; de - eener broek (dat gedeelte waarin het been zit); de - van een orgel; - eener goot; - eener brandspuit; eene - stoppen (vullen met tabak); (fig.) naar iemands -en (fluit) dansen, alles doen wat hij begeert; de -en stellen, tieren, razen; daar kan hij een leelijke - aan rooken, dat kan hem zuur opbreken. *-, soort (wijn)vat; eene - madera.

*-AARDE, v. gmv. zek. kleisoort.