Gepubliceerd op 04-08-2020

Onbeschaafd

betekenis & definitie

Onbeschaafd, bn. ongeschaafd. *-, bn. en bijw.,

*-ELIJK, bijw. (fig.) onwellevend, onfatsoenlijk, ruw.
*-HEID, v. onwel- levendheid,@#lompheid.
*...BESCHAAMD, bn. en bijw. (-er, -st), -ELIJK, bijw. zonder schaamte, overmoedig, stout. -HEID, v.
*...BESCHADIGD, bn.
*...BESCHADUWD, bn.
*...BESCHANST, bn.
*...BESCHEID, o. onheusch antwoord; lompe -, ruwe bejegening; onvriendelijk gedrag.
*...BESCHEIDEN, bn. en bijw. (-er, -st), -LIJK, bijw. onheusch, onwellevend, niet ingetogen, indringend, nieuwsgierig, voorbarig; niet bescheiden of ontboden; verward. -HEID, v.
*...BESCHENEN, bn.
*...BESCHERMD, bn.
*...BESCHIETBAAR, bn. niet beschoten kunnende worden.
*...BESCHIKT, bn.
*...BESCHILDERD, bn.
*...BESCHIMMELD, bn.
*...BESCHIMPT, bn.
*...BESCHOFT, bn. en bijw. (-er, -st), -ELIJK, bijw. lomp, ruw, onbeschaafd, ongemanierd. -HEID, v. (...heden).
*...BESCHONKEN, bn. nuchter; zonder geschenken, onbegiftigd.
*...BESCHOTEN, bn.
*...BESCHOUWD, bn.
*...BESCHREID, bn.
*...BESCHREVEN, bn. niet beschreven, blank, wit (van papier); niet beschreven (van iets waarvan geene beschrijving bestaat); -e (indirekte) belastingen.
*...BESCHRIJFBAAR, bn. niet beschreven kunnende worden (van papier).
*...BESCHRIJFELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), niet te beschrijven; ten uiterste.
*...BESCHROOMD, bn. en bijw. (-er, -st), -ELIJK, bijw. zonder schroom of vrees, stoutmoedig, koen. -HEID, v.
*...BESCHULDIGD, bn.
*...BESCHUT, bn.
*...BESEFBAAR, (-der, -st),
*...BESEFFELIJK, bn. (-er, -st), niet te beseffen.
*...BESLAGEN, bn. niet beslagen; eene -e tong, wier kleur goed is, - gezondheid aanduidt; een - boek, niet voorzien van krammen en sloten; (fig.) - ten ijs komen, iets ondernemen of verrigten zonder er zich goed op voorbereid te hebben.
*...BESLAPEN, bn. een - bed, waarop nog niemand gelegen heeft; een - meisje, meisje dat nog maagd is.
*...BESLECHT, bn.
*...BESLIJKT, bn.
*...BESLISBAAR, bn. (-der, -st), niet te beslissen.
*...BESLIST, bn.
*...BESLOTEN, bn.
*...BESMEERD, bn.
*...BESMET, bn. -HEID, v. toestand van iets dat niet besmet is; - van iemand op wien geen smet kleeft.
*...BESMETTELIJK, bn. niet besmettelijk. -HEID, v.
*...BESNEDEN, bn. -HEID, v.
*...BESNEDENE, m. (-n), (fig.) niet-israeliet.
*...BESNEEUWD, bn.
*...BESNOERD, bn.
*...BESPAARD, bn.
*...BESPANNEN.
*...BESPAT.
*...BESPEELD, bn. eene - kaart, een nog ongebruikt spel kaarten.
*...BESPEKT.
*...BESPEURD.
*...BESPIED.
*...BESPIKKEID.
*...BESPOELD.
*...BESPOGEN.
*...BESPOT.
*...BESPOTEN.
*...BESPOTTELIJK.
*...BESPRAAKT, bn. niet bespraakt, niet gemakkelijk kunnende spreken; (fig.) wijdloopig. -HEID, v. gebrek aan welsprekendheid.
*...BESPRENGD.
*...BESPRENKELD.
*...BESPROEID, bn.
*...BESPROKEN, bn. onbetigt; onberispelijk; een - gedrag (waarop niets aan te merken is); deze zaak bleef -, zij werd niet behandeld, kwam niet ter sprake; wij lieten dit -, wij hadden dit niet vooraf besproken.
*...BESTAANBAAR, bn. niet kunnende bestaan; niet overeen te brengen (met), strijdig (met). -HEID, v.
*...BESTEED, bn.
*...BESTELD, bn.
*...BESTEMD, bn. en bijw. niet vastgesteld, niet juist aangewezen, onbepaald. -HEID, v. gmv.
*...BESTENDIG, bn. (-er, -st), -LIJK, bijw. niet bestendig, niet vast, niet van duur; wispelturig, veranderlijk. -HEID, v. gmv.
*...BESTIERD, bn.
*...BESTIERLIJK, bn. niet te bestieren.
*...BESTOKEN.
*...BESTOLEN.
*...BESTOPT.
*...STORMD, bn.
*...STORVEN, bn. niet bestorven (van vleesch); -kinderen, wier ouders nog in leven zijn; - goed, dat niet door versterf aan anderen is overgegaan; eene - weduwe, eene vrouw wier man afwezig is of haar verlaten heeft; een - muur, muur die nog niet droog is.
*...BESTOVEN, bn.
*...STRAALD, bn.
*...BESTRAAT, bn. ongeplaveid.
*...BESTRAFBAAR, bn. (-der, -st), ...FELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), niet te bestraffen. *....BESTRAFT, bn. en bijw.
*...BESTREDEN.
*...BESTREKEN.
*...BESTROOID, bn.
*...BESTUURBAAR, bn. (-der, -st), ...LIJK, bn. en bijw. (-er, -st), niet te besturen.
*...BESTUURD, bn.
*...BESUISD, bn. en bijw. (-er, -st), -ELIJK, bijw. onbedachtzaam, roekeloos, wild. -HEID, v. onbedachtzaamheid, roekeloosheid, wildheid.